19247 |
zich vergissen |
abuis zijn:
abuus zien (L289p Weert),
der neven zitten:
d⁄r naeve zitte (L289p Weert),
fout zijn:
fout zien (L289p Weert),
zich vergissen:
zich vergisse (L289p Weert)
|
het mis hebben, zich vergissen [abuis hebben, zijn eigen misgissen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18819 |
zich vervelen |
zich vervelen:
zich vervaele (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
niet weten wat te doen en daardoor onaangenaam gestemd zijn [moe worden, ruiteren, zich vervelen] [N 85 (1981)] || zich vervelen
III-1-4
|
18842 |
zich verwonderen |
dervan staan te kijken:
dervan stoan te kieeke (L289p Weert),
verwonderd zijn:
verwongerdj zeen (L289p Weert),
zich verwonderen:
zich verwongen (L289p Weert)
|
verbaasd, bevreemd, verwonderd zijn [toezien, staan zien] [N 85 (1981)] || vreemd toekijken [verwonderen, wonder geven, bewonderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18219 |
zich warm aankleden |
goed aandoen:
zich good aandoon (L289p Weert)
|
zich warm aankleden [doffelen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
19257 |
zich zeer slecht gedragen |
de beer rijden:
de bier ri-je (L289p Weert),
de beest uithangen:
de bieest oetha‧nge (L289p Weert),
de bier oetha‧nge (L289p Weert)
|
zich zeer slecht gedragen, zich als een beest gedragen [beesten, opspelen, wallebak-ken, brakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33038 |
zicht |
zicht:
zext (L289p Weert)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
zeek (L289p Weert)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|
17977 |
ziekelijk |
ziekelijk:
zeekelek (L289p Weert)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
gasthuis:
gasthoees (L289p Weert),
gesticht:
gesticht (L289p Weert),
Cfr. uitleg en afb. van het St.Joeëzefsgesticht in Weertlands Wb2.
gesticht (L289p Weert),
ziekenhuis:
zeêkenhoês (L289p Weert)
|
ziekenhuis || Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24053 |
ziekenlantaarn |
lantaarn (<fr.):
lantaarn (L289p Weert),
lantaer (L289p Weert)
|
De lantaarn die door de misdienaars gedragen wordt als Ons Heer naar een zieke wordt gebracht [lanteer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|