e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

Gevonden: 7826
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boomkruin kruin: ± WLD  kroeen (Weert) De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)] III-4-3
boomkruiper boomkruiper: bôômkroeper (Weert), boomlopertje: boumluiperke (Weert), alleen in kandidaatsscriptie  baumluiperke (Weert) boomkruiper || boomkruiper (12,5 net een muis die tegen boomstammen opkruipt; dun krom bekje; nest in spleten en gaatjes; roep kort hoog [tiet, tiet, tiet]; zang kort tiereliertje [N 09 (1961)] III-4-1
boomleeuwerik grasliewerk: grasleewerk (Weert), heiliewerk: heilîêwerk (Weert, ... ), hejlieëwêrrek (Weert), liewerk: lie-e-werruk (Weert), lieeuwerk (Weert), zoetelief: zoete lief (Weert), zoetelief (Weert) boomleeuwerik || Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik: boomleeuwerik (15 alleen in droog terrein (bijv. hei niet veel op trek; zang is heel helder, klokjesachtig [lululululu] [N 09 (1961)] III-4-1
boompieper boompiepertje: boompieper(ke) (Weert), bôêmpīēperke (Weert) boompieper || boompieper (15 net een verkleinde uitgave van zanglijster [019]; alleen op droog, open terrein met bomen; zang kanarieachtig in een korte stijg- en daalvlucht; niet zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
boompje wisselen boompje stelen: Dit werd gespeeld op n plaats waar veel bomen stonden. n Aantal bomen werd aangetekend (één minder dan het aantal deelnemende kinderen). Er werd uitgeteld werlk kind in de kring ging staan, die op de grond was getekend ergens tussen de bomen. De andere kinderen stonden dan met één hand tegen n getekende boom. Het kind in de kring riep dan: Stok, stok, steîn. Alle buimkes vanein en dan wisselde iedereeen van boom. Als een kind stond te suffen en vergat boompje te wisselen, werd gezegd of plagend geroepen: "Dich mós neet buike staon mer staele".  buimke staele (Weert) Kinderspel, boompje wisselen. III-3-2
boomstronk boks: boks (Weert, ... ), boomboks: de dikke zijde  boumbóks (Weert), poest: poe‧st (Weert), ook: wortelstronk  poêst (Weert), strobbel: stróbbel (Weert) boomstronk || boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)] || stronk || uiteinde ve boomstam III-4-3
boomvalk boomvalk: bôômvallek (Weert) valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)] III-4-1
boomvruchten stelen gaan aan: aan de ... goan (Weert) Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
boomwagen mallejan: malǝjan (Weert) Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.] I-13
boon, algemeen bonen: bōǝnǝ (Weert), būǝnǝ (Weert), boon: boeën (Weert), bōǝn (Weert), būǝn (Weert) boon || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5, I-7