17828 |
zoeken |
zoeken:
zeuke (L289p Weert)
|
zoeken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zeuthout (L289p Weert),
Verklw. zeuthuitje
zeuthout (L289p Weert)
|
zoethout [SGV (1914)] || zoethout, ¯n geneeskrachtige wortelstok
III-2-3
|
31380 |
zoetvijl, fijne vijl |
fijne vijl:
fīn vīl (L289p Weert),
zoetvijl:
zø̜tvīl (L289p Weert
[(vierkant blad)]
)
|
Vijl met een fijn bekapt blad. Doorgaans heeft het blad van een zoetvijl ongeveer 60 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De zoetvijl wordt gebruikt voor harde metalen en voor het afwerken en, aldus de invuller uit P 219, het polijsten of polieren van metalen. Het blad van de vijl kan verschillende vormen hebben. [N 33, 90; N 64, 53b-c]
II-11
|
20283 |
zogen, voeden (overg.) |
de mem geven:
de mem gaeve (L289p Weert),
zelf voeren:
zellef voore (L289p Weert)
|
borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
19719 |
zolder |
zolder:
zøͅldər (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
ōvǝr[den] (L289p Weert),
ūǝvǝr[den] (L289p Weert),
schelf(t):
[schelf(t)] (L289p Weert
[(*)]
)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
zolderkamer:
zøͅldərkāmər (L289p Weert),
zolderkamertje:
zøͅldərkēͅmərkə (L289p Weert)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
32454 |
zolen onder de klomp slaan |
klompen hogen:
klōmpǝ hȳǝgǝ (L289p Weert)
|
De zool van de klomp van zoolbeslag voorzien om de levensduur van de klomp te verlengen. Zie ook het volgende lemma. In Venray (L 210) werden ook klompen die deels al een versleten loopvlak hadden van oude stukken leer of rubber voorzien. [N 24, 71, add.; monogr.]
II-12
|
26149 |
zomen |
latten:
latǝ (L289p Weert),
omzomen:
ømzø̜jmǝ (L289p Weert),
zomen:
zø̜̄jmǝ (L289p Weert),
zø̜j.mǝ (L289p Weert),
zø̜jmǝ (L289p Weert),
zoomlatten:
zǫwmlatǝ (L289p Weert)
|
De drie of vier lange, dunne latten in het hekken die evenwijdig aan de roeden lopen. Zie ook afb. 38. [N O, 2b; A 42A, 64] || Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-3, II-7
|
28643 |
zomerhoning |
zomerhoning:
zuǝmǝrhu.neŋ (L289p Weert)
|
Soort honing die uit de nectar van zomerbloesem is bereid. [N 63, 112a; Ge 37, 130; monogr.]
II-6
|