24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
krei (L289p Weert),
krej (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
krèj (L289p Weert),
geen fon.doc.
kraai (L289p Weert),
mv.
kreje (L289p Weert),
zwarte kraai:
(zwerte) krej (L289p Weert),
swarte krei (L289p Weert),
zwerte krèj (L289p Weert)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24287 |
zwarte mees |
zwart bijenmusje:
zwèrt biemöske (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
zwarte mees || zwarte mees (11 net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18643 |
zwarte meisjesmuts met ingewerkte bloemen |
kornet (<fr.):
Meestal möts genoemd, zwarte damesmuts met linten. Als een tafeldienster in het wit en zwart moest dienen, moest zij een zwart kornetje dragen en zwarte schoenen. De zwaret muts werd de opvolgster van de póffer (wijde witten vrouwenmuts).
kernet (L289p Weert)
|
kornet (neepjesmuts), kapothoedje.
III-1-3
|
24865 |
zwarte nachtschade |
stinkberenhout:
stiǝŋkbīǝrǝhǫu̯t (L289p Weert),
stînkbieërehout (L289p Weert)
|
nachtschade || Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.]
I-5, III-4-3
|
24288 |
zwarte roodstaart |
roodstaart:
rôêtstèrt (L289p Weert),
teerputtertje:
ter’pötterke (L289p Weert),
tèrpötterke (L289p Weert),
HB/HS, 197 "teerputterke"van teer, roetzwart
tèrpötterke (L289p Weert)
|
zwarte roodstaart || zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24289 |
zwarte specht |
zwarte specht:
zwèèrte spècht (L289p Weert)
|
specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24290 |
zwarte stern |
venkraai:
venkrei (L289p Weert),
vénkrèj (L289p Weert)
|
zwarte stern || zwarte stern (24 zomervogel bij vennen en brede poldersloten; min of meer zwart; traag vliegend vlak over het water; nest drijft op waterplanten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22397 |
zwartepieten (kaartspel) |
zwartepieten:
zwartepiete (L289p Weert)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24291 |
zwartkop |
bramenteut:
brîêmeteut (L289p Weert),
zwartkop:
zwèrtkop (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
zwartkop || zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
31173 |
zwartmiddel |
appretuur:
apǝrǝtø̄r (L289p Weert),
bliksemzwart:
bleksǝmzwɛrt (L289p Weert)
|
Het middel dat men gebruikt om het leer een zwarte glans te geven. Het betreft hier benamingen voor middelen die niet alle inhoudelijk precies gelijk zijn. Sommige werden vroeger gebruikt, andere zijn modern. [N 36, 46]
II-10
|