28505 |
zwermen |
zwermen:
zwārmǝ (L289p Weert),
zwɛrmǝ (L289p Weert),
zwɛrǝmǝ (L289p Weert)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
28529 |
zwermlustig |
zwermlustig:
zwɛrǝmløstex (L289p Weert),
zwermzuchtig:
zwɛrmzøxtex (L289p Weert)
|
Zwermlustig, gezegd van een volk dat graag en veel zwermt. [N 63, 39b]
II-6
|
28527 |
zwermrijp |
zwermrijp:
zwɛrǝmri.p (L289p Weert)
|
Zwermrijp, gezegd van een volk dat op het punt staat om te gaan zwermen. [N 63, 39a; N 63, 38b]
II-6
|
28530 |
zwermtraag |
zwermtraag:
zwɛrǝmtrǭx (L289p Weert)
|
Zwermtraag, gezegd van een volk dat niet of nauwelijks wil zwermen. Een dergelijk volk zet slechts enkele of geen moercellen aan. [N 63, 39c]
II-6
|
18005 |
zweten |
zweten:
zwei.te (L289p Weert),
zweite (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert)
|
zweten [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
22032 |
zweven |
drijven:
drieeve (L289p Weert)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: zweven, planeren? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20689 |
zwezerik |
soepietjes:
Uitsluitend verklw, Uitsluitend mv.
sepietjes (L289p Weert)
|
zwezerik
III-2-3
|
26153 |
zwichtlatten |
latten:
latǝ (L289p Weert),
zeillatjes:
zęjllętjǝs (L289p Weert)
|
Een of meer kleine, langse latjes die bijna aan het uiteinde van het hekken zijn bevestigd. In l 265 waren de zwichtlatten onbekend. [N O, 2f]
II-3
|
26097 |
zwichtstelling |
balie:
bāli (L289p Weert),
galerij:
galǝrej (L289p Weert),
omloop:
ømlǫwp (L289p Weert),
stelling:
stęleŋ (L289p Weert)
|
De omloop of galerij om de Hollandse molen vanwaar men de zeilen kan zwichten en eventueel ook de vang kan bedienen. Zie ook afb. 24. [N O, 57a; Sche 23]
II-3
|
30066 |
zwiepingen |
panlatten:
panlatǝ (L289p Weert),
stellatten:
stęllatǝ (L289p Weert),
stɛllatǝ (L289p Weert),
stroken:
strōkǝ (L289p Weert),
zwieplatten:
zwiplatǝ (L289p Weert)
|
De houten latten waarmee het profiel loodrecht wordt vastgezet. Zie ook afb. 28. [N 31, 7b; monogr.]
II-9
|