19517 |
botervlootje |
boterpot:
boi‧terpot (L289p Weert),
booterpot (L289p Weert),
bōōterpot (L289p Weert),
Verklw. boeëterpötje
boeëterpot (L289p Weert, ...
L289p Weert),
boterschoteltje:
boeëterschuuëtelke (L289p Weert),
botervlootje:
boeetervluuëtje (L289p Weert),
būətərvly(3)̄ətjə (L289p Weert)
|
botervloot || botervlootje [DC 23 (1953)], [N 20 (zj)]
III-2-1, III-2-3
|
25853 |
bottelen |
bottelen:
bǫtǝlǝ (L289p Weert)
|
Het bier in flessen doen. Volgens de respondent uit Q 95 werd dit vroeger niet gedaan. [N 35, 91; monogr.]
II-2
|
32948 |
botteriken |
ledders:
lęi̯ǝrǝ (L289p Weert)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|
29961 |
bouwemmer |
kalkemer:
kalǝk˱ęjmǝr (L289p Weert),
specie-emer:
spēsi-ęjmǝr (L289p Weert),
wateremer:
wātǝręjmǝr (L289p Weert)
|
Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.]
II-9
|
28461 |
bouwen |
bouwen:
bǫwǝ (L289p Weert)
|
Het maken van de wasraat door de bijen. Steeds begint de zwerm met het bouwen van de werkbijenraat, het zogenaamde fijn werk. Vervolgens gaat ze over tot het maken van grof werk of darrenraat. Normaal bouwt de zwerm van boven naar beneden d.w.z. de punt van de zeshoek wijst naar beneden, maar ze kan ook andersom werken. Onder alle omstandigheden blijft de zwerm echter efficiënt werken. [N 63, 16a; Ge 37, 54]
II-6
|
30055 |
bouwgrond |
grondlaag:
gro ̝ntlǭx (L289p Weert),
zandlaag:
zantlǭx (L289p Weert)
|
De vaste grond die de basis vormt voor de fundering. Wanneer men gebruik maakt van zand als basislaag, wordt dit doorgaans aangestampt of met behulp van water verdicht. Dit laatste noemde men in K 278 'aanwateren' ('anwowǝtǝrǝn'). De woordtypen 'vlijlaag' en 'werkvloer' duiden respectievelijk de basislaag aan van een gemetselde fundering en van een fundering die is uitgevoerd in gewapend beton. [N 31, 3a; monogr.]
II-9
|
33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (L289p Weert),
akkergrond:
akkergrond (L289p Weert),
land:
lant (L289p Weert),
laǝnt (L289p Weert),
veld:
fɛlt (L289p Weert),
vɛljtj (L289p Weert),
vɛ̄ljtj (L289p Weert)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
19682 |
bouwval |
keviep:
kəvip (L289p Weert),
schevaak:
sxəvā.k (L289p Weert)
|
bouwval || oud en bouwvallig bouwsel
III-2-1
|
32729 |
bouwvoor |
bouwlaag:
bǫu̯Iǭx (L289p Weert),
de zwarte grond:
dǝ zwɛrtǝ gront (L289p Weert)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
26044 |
bovenbalk |
trekbalk:
tręk˱balǝk (L289p Weert)
|
De horizontale balk in het voorkeuvelens ter hoogte van de wolf in het achterkeuvelens. Op de bovenbalk is de makelaar geplaatst. Zie ook afb. 15. [N O, 45g]
II-3
|