31252 |
aambeeld |
amboss:
ambǫs (Q278p Welkenraedt)
|
Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.]
II-11
|
20965 |
aangeschoten |
aangedronken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
aangedronke (Q278p Welkenraedt)
|
dronken [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
33159 |
aardappel |
krompet:
`kro.mpęt (Q278p Welkenraedt),
`kro.pęt (Q278p Welkenraedt)
|
Solanum tuberosum L. De algemene benaming voor het gewas en het produkt. Voor het lemma Aardappel is, naast de vragenlijsten voor het enkelvoud, ook gebruik gemaakt van opgaven voor het meervoud en voor samenstellingen. Voor vormen als jappel, jarpel, jatappel, ja(r)dappel is geen afzonderlijk type geconstrueerd. Ze zijn ondergebracht bij het type aardappel. Elper is opgevat als een metathesis-vorm van de variant erpel; en zo is ook jalper een metathesis van jarpel, zoals kelver voorkomt naast kervel en zulker naast zurkel. Indien niet uitdrukkelijk aangegeven, is het voor de varianten van de typen crompîre en grompeer niet uit de opgaven zelf op te maken of deze eind- dan wel begin-accent hebben. Volgorde in het type aardappel (V staat voor een klinker): 1. -rdVp- (-rtVp-) 2. -dVp- (tVp-) 3. -rVp- 4. -rp- (-rǝp-) 5. -p-. [N 12, 1-4; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17; L 1, a-m; L 1 u, 120; L B2, 354; L 2, 14; L 32, 4; L 34, 8; L 35, 77; L 43, 8; Lu 1, 17; R 3, 27; S 1; Gwn 9, 1; monogr.; add. uit N 18, 64; N M, 15-18; A 21, 1f]
I-5
|
33482 |
aardbei |
erbel:
ēͅrbəl (Q278p Welkenraedt),
ɛrbəl (Q278p Welkenraedt)
|
[DC GV (1935) M] [ZND 19A (1936)]
I-7
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
eus (Q278p Welkenraedt),
hatten ōs (Q278p Welkenraedt),
hatənōs (Q278p Welkenraedt),
hertən(tm).is (Q278p Welkenraedt),
härten ijs (Q278p Welkenraedt),
roete ous (Q278p Welkenraedt),
scheupen ous (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt),
aast:
ø͂ͅster (Q278p Welkenraedt)
|
Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] || Schoppen: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
19445 |
achteruit |
cour (fr.):
kūr (Q278p Welkenraedt),
hof:
hoͅf (Q278p Welkenraedt)
|
koer, achteruit [ZND m]
III-2-1
|
17781 |
adem |
adem:
om (Q278p Welkenraedt),
oum (Q278p Welkenraedt),
ōͅm (Q278p Welkenraedt)
|
adem [ZND 01u (1924)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademen:
ech kus nēt ōͅmə (Q278p Welkenraedt),
ich kōs neet ōmme (Q278p Welkenraedt)
|
Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
de ōāre van der kopp (Q278p Welkenraedt),
də ōͅrə va zən štīr (Q278p Welkenraedt),
ən ōͅr upšnijə (Q278p Welkenraedt)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
19803 |
afdak |
afdak:
af˂dak (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt,
Q278p Welkenraedt),
voordak:
vøͅrdak (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt,
Q278p Welkenraedt)
|
afdak [ZND 01 (1922)], [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|