19665 |
keuken |
keuken:
køxə (Q278p Welkenraedt)
|
keuken [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
18208 |
kiel |
kiel:
keel (Q278p Welkenraedt)
|
kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
schieten:
šītǝ (Q278p Welkenraedt)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
17764 |
kies |
baktand:
baktand (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt,
Q278p Welkenraedt),
baktant (Q278p Welkenraedt)
|
baktand [ZND 01u (1924)] || Baktanden (dikke tanden). [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
20571 |
kieskauwerig |
vies:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
vies (Q278p Welkenraedt)
|
kieskeurig [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|
17919 |
kietelen |
kietelen:
kittele (Q278p Welkenraedt),
kitələ (Q278p Welkenraedt)
|
kittelen [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
24337 |
kikker |
kwakvros:
kwakvrøyš (Q278p Welkenraedt),
ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004
kwakvrøͅš (Q278p Welkenraedt),
vors:
ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004
vø̄š (Q278p Welkenraedt),
vros:
vrøyš (Q278p Welkenraedt)
|
kikvors [ZND 01 (1922)] || kikvors, puit [RND]
III-4-2
|
24336 |
kikkerdril |
vrossenslijm:
vrøšəšlīm (Q278p Welkenraedt)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|
24467 |
kikkerdril (2, bewerkt) |
(-)slijm:
vrøšəšlīm (Q278p Welkenraedt)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
keent (Q278p Welkenraedt),
kenk (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt)
|
kind [ZND 08 (1925)] || kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|