20855 |
eten (ww.) |
eten:
eeátə (Q278p Welkenraedt),
i met een staart (zoals: @)
îətə (Q278p Welkenraedt)
|
eten [RND], [ZND 25 (1937)]
III-2-3
|
18047 |
etter |
etter:
eeter (Q278p Welkenraedt),
eter (Q278p Welkenraedt),
ētər (Q278p Welkenraedt),
materie:
matēriə (Q278p Welkenraedt)
|
etter (van een wonde, enz.) [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
20172 |
familie |
familie:
familie (Q278p Welkenraedt),
faméljə (Q278p Welkenraedt),
verwant:
verwant (Q278p Welkenraedt)
|
verwant; wij zijn niet verwant [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
19288 |
flikflooien |
mouwwrijven:
ook materiaal znd 23, 55
mōw vrīēve (Q278p Welkenraedt)
|
flikflooien [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
koet:
kūt (Q278p Welkenraedt)
|
fluim [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
vlūr (Q278p Welkenraedt)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18289 |
fluwelen broek |
velours (fr.) boks:
een vloere bots (Q278p Welkenraedt),
ən flūrə bots (Q278p Welkenraedt),
zahme (du.) bots:
ən zamə bots (Q278p Welkenraedt)
|
een fluwelen broek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
18784 |
franje |
franjel:
fraŋələ (Q278p Welkenraedt)
|
bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
19375 |
gang |
corridor:
koͅridōͅr (Q278p Welkenraedt),
gang:
gaŋk (Q278p Welkenraedt),
huisgang:
hus˃gāŋk (Q278p Welkenraedt)
|
gang [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
34548 |
gans |
gans:
gīs (Q278p Welkenraedt)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|