e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Welkenraedt

Overzicht

Gevonden: 1023
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hinken huppelen: huppelen (Welkenraedt) Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)] III-1-2
hoed (alg.) hoed: ho:t (Welkenraedt), hoodt (Welkenraedt), hoot (Welkenraedt), hōͅt (Welkenraedt) hoed [RND] || hoed (enkelvoud - meervoud) [ZND 08 (1925)] || Hoed. Is die hoed voor u, Jef? [ZND 09 (1925)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hø̄jǝ (Welkenraedt), weiden: węi̯jǝ (Welkenraedt) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoefijzer hoefijzer: huf˱īzǝr (Welkenraedt) IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.] II-11
hoefstal, noodstal noodstal: nȳǝtštǝl (Welkenraedt) Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11
hoek (tussen twee lijnen) hoek: ⁄ne ĕk (Welkenraedt) hoek [ZND 27 (1938)] III-4-4
hoekschop corner (eng.): Karte 168.  korn"r (Welkenraedt) Eckball. III-3-2
hoektand oogtand: owtand (Welkenraedt) oogtanden [ZND 07 (1924)] III-1-1
hoepel ringel: ringel (Welkenraedt) Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] III-3-2
hoepelen ringelen: ringele (Welkenraedt) Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] III-3-2