e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Welkenraedt

Overzicht

Gevonden: 1023
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kind (troetelnaam) boezemmannetje: znd 11, B7  boezemenneke (Welkenraedt), chou-tje: znd 11, B7  sjŏĕkkə (Welkenraedt), engeltje: znd 11, B7  éngəlsjə (Welkenraedt), hoopje: znd 11, B7  hupkə (Welkenraedt), klein dursje: znd 11, B7; cf. Weijnen, Etym. Dialectwb. s.v. "durske"(als verkleinwoord van nl. "deerne"), p. 39  kleen diske (Welkenraedt), klein mannetje: znd 11, B7  klé mannəkə (Welkenraedt), klein vadertje: znd 11, B7  klei vaderke (Welkenraedt), klein wijfje: znd 11, B7  klei wiefke (Welkenraedt), kruikenstopje: znd 11, B7  kroekestupkə (Welkenraedt), lief kind: znd 11, B7  leef kenk (Welkenraedt), lieve engel: znd 11, B7  léévə éngəl (Welkenraedt), marieke: znd 11, B7  marĭĕkkə (Welkenraedt), schaapje: znd 11, B7  sjöpkə (Welkenraedt), sjefje: znd 11, B7  zjufkə (Welkenraedt), stopje: znd 11, B7  stupkə (Welkenraedt) kind; liefkozend woord tegenover kinderen gebruikt door ouders en volwassenen [ZND 11 (1925)] III-2-2
kinds kinds: kenksch (Welkenraedt) kinds [ZND 11 (1925)] III-2-2
kinkhoest kiekhoest: kīchhust (Welkenraedt) kinkhoest [ZND 01u (1924)] III-1-2
kippen hoender: hondǝr (Welkenraedt) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12
klaproos klaproos: klaprōs (Welkenraedt), -  klaproos (Welkenraedt), klatsroos: klatšrūəs (Welkenraedt), klatšrūǝs (Welkenraedt), 2x  klatschrose (Welkenraedt), korenbloem: koənblōm (Welkenraedt), kōǝnblōm (Welkenraedt), korenroos: kōͅənrūəs (Welkenraedt), kǭǝnrūǝs (Welkenraedt), -  korenroos (Welkenraedt), mohn-bloem: mōͅənblūm (Welkenraedt), mǭǝnblūm (Welkenraedt), -  mo:ənblu:m (Welkenraedt) klaproos [ZND 01 (1922)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.] I-5, III-4-3
klauteren klimmen: klimme (Welkenraedt) Op een boom klauteren [ZND 27 (1938)] III-1-2
klaver, algemeen klee: kliǝ (Welkenraedt), klīǝ (Welkenraedt) De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.] I-5
kledij, kleren kleren: kleieren (Welkenraedt), kleͅjər (Welkenraedt) Kleren. Ga eens en wees zo goed, en zeg aan uw zuster dat ze de kleren van uw moeder moet afnaaien en met de borstel afborstelen [ZND 04 (1924)] III-1-3
klei, leem klei: klɛ̜̃.i̯ (Welkenraedt), leem: lē.m (Welkenraedt) Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.] I-8
klein paard pony: pony (Welkenraedt) Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 17] I-9