20787 |
koken (intr.) |
koken:
kaowchə (Q278p Welkenraedt),
kawxə (Q278p Welkenraedt),
koeke (Q278p Welkenraedt)
|
koken [RND], [ZND 04 (1924)]
III-2-3
|
17813 |
komen |
komen:
kaomə (Q278p Welkenraedt)
|
komen [RND]
III-1-2
|
20005 |
konijn |
konijn:
(mv.)
kning (Q278p Welkenraedt),
ook ondergebracht mat. van ZND01, u-130
knīn (Q278p Welkenraedt)
|
konijn [Heem 11.4 (1967)], [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
kønəŋ (Q278p Welkenraedt)
|
koning [RND]
III-3-1
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
haard:
heͅi̯t (Q278p Welkenraedt)
|
de vierkante kookkachel, met twee of vier ovens van voren [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
21499 |
kooppenning |
godsalder:
goͅtshaldər (Q278p Welkenraedt)
|
Hoe noemt men bij u de kooppenning (gegeven als bewijs dat een koop gesloten is)? [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
18004 |
koorts |
fieber (du.):
fi.əbər (Q278p Welkenraedt)
|
koorts [RND]
III-1-2
|
19582 |
kopje |
jatte (fr.):
zjat (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt,
Q278p Welkenraedt),
gewone tas
zjat (Q278p Welkenraedt),
klein formaat
zjejʔ; (Q278p Welkenraedt),
jatte-tje:
klein formaat
zjejkɛ (Q278p Welkenraedt),
kom:
grote ronde tas zonder oor
kom (Q278p Welkenraedt),
grote tas zonder oor
kom (Q278p Welkenraedt)
|
kopje, tas [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
22740 |
kopjeduikelen |
een boksprong maken:
ne bokspronk maoke (Q278p Welkenraedt),
over zijn kop bokspringen:
över singe kop bok sprenge (Q278p Welkenraedt)
|
hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
20617 |
korst |
korst:
verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.
koewrsch (Q278p Welkenraedt),
kōͅəš (Q278p Welkenraedt)
|
eerste (verse) en laatste (oudbakken) korst van het brood [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|