21203 |
postbode |
facteur (fr.):
facteur (Q278p Welkenraedt),
faktø:r (Q278p Welkenraedt)
|
postbode [RND]
III-3-1
|
22687 |
prent(je) |
beeld(je):
e fē bēld (Q278p Welkenraedt),
ə bilšə (Q278p Welkenraedt)
|
Een schoon beeldeken (Fr. image). [ZND 21 (1936)]
III-3-2
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
pri.zə (Q278p Welkenraedt)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
22356 |
priktol |
karnool:
karnool (Q278p Welkenraedt),
karnōl (Q278p Welkenraedt),
(21)
karnōl (Q278p Welkenraedt)
|
Gewone tol (die met een koord wordt geslingerd). [ZND 01u (1924)] || Priktol (= werptol: door middel van een erom gewonden touw werpt men hem draaiend op de grond). [ZND 16 (1934)] || Wurfkreisel.
III-3-2
|
22310 |
proppenschieter |
knapbus:
knabeus (Q278p Welkenraedt),
stoprevolver:
stoprevolver (Q278p Welkenraedt)
|
Een klakkebus (cilindervormig kinderspeeltuig van uitgehold vlierout, waarmede een prop wordt weggeschoten). [ZND 08 (1925)] || Klakkebus; cilindervormig kinderspeeltuig van vlierhout. [ZND 15 (1930)]
III-3-2
|
22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
e rädsel (Q278p Welkenraedt)
|
Een raadsel. [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
27904 |
raam |
venster:
vęnstǝr (Q278p Welkenraedt
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
19057 |
raar, vreemd |
vreemd:
dèe es hier vremdt (Q278p Welkenraedt)
|
Die is hier vreemd. [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
19224 |
raden |
raden:
könt ge dat ronne (Q278p Welkenraedt)
|
Kunt ge dat raden? [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|
20515 |
ranzig |
gats:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
jats (Q278p Welkenraedt)
|
garstig [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|