28407 |
bijenkorf |
bijenkaar:
biǝkār (Q278p Welkenraedt),
bijenkorf:
bęjǝkø̜rǝf (Q278p Welkenraedt),
bęǝkø̄rǝf (Q278p Welkenraedt),
bijkaar:
bikǭr (Q278p Welkenraedt)
|
Van roggestro of buntgras gevlochten korf voor bijen. Het houden van bijen in korven is de ouderwetse vorm, ook wel de vaste bouw genoemd. De kast heeft de korf tegenwoordig veelal vervangen. Men spreekt dan van losse bouw (De Roever, pag. 149). De korf werd meestal met dikke, brede windingen gevlochten van met de hand gedorst stro, bijeengehouden door Spaans riet of voorheen ook wel gespleten braamtakken of dennenwortels of soms wilgetakken. Er bestaat een grote verscheidenheid aan soorten korven: grote en kleine, hoge en lage, korven met één of twee vlieggaten, met en zonder spongaten die het voeren moeten vereenvoudigen. Voor al die korven geldt echter dezelfde bedrijfswijze als die met korven van het Drents model. De ronde strokorf van Drente heeft een doorsnede van ± 40 cm bij een ongeveer gelijke hoogte. Ter bescherming tegen koude en regen of ook wel ter versteviging van oude korven besmeert men de korf, hetzij van buiten hetzij van binnen, met leem of kleiaarde, vermengd met gerstekaf of koemest met as of kalk. Soms wordt de korf met bunt of smelen overdekt. [N 63, 2a; N 63, 1a; N 63, 8; L 1a-m; L 1u, 13; L 16, 7; S 3; JG 1a + 1b; Ge 37, 12; A 9, 4; N 40, 137; monogr.]
II-6
|
19689 |
bijkeuken, achterkeuken |
achterkeuken:
ātərkøxə (Q278p Welkenraedt),
waskeuken:
wēͅškøxə (Q278p Welkenraedt)
|
achterkeuken [ZND m]
III-2-1
|
21102 |
bijten |
bijten:
1a-m
bīte (Q278p Welkenraedt),
bītə (Q278p Welkenraedt)
|
bijten [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
22704 |
bikkelen |
titsen:
titšə (Q278p Welkenraedt)
|
De meisjes bikkelen. [ZND 01u (1924)]
III-3-2
|
22689 |
bioscoop |
cinema:
Karte 240.
cinema (Q278p Welkenraedt)
|
(Ich gehe ins) Kino.
III-3-2
|
32972 |
blad, bladeren van een plant |
blader:
blāi̯ǝr (Q278p Welkenraedt),
bl˙ār/bl˙ē̜r (Q278p Welkenraedt)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
24473 |
blauwe bosbes |
worbel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
woͅrbələ (Q278p Welkenraedt)
|
bosbes, alg. [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17986 |
bleek |
blass (du.):
blàs gezicht (Q278p Welkenraedt),
he is eze blas (Q278p Welkenraedt),
ə is ozuə blas (Q278p Welkenraedt)
|
hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] || hij is zo bleek [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blīvə (Q278p Welkenraedt)
|
blijven [ZND 25 (1937)]
III-4-4
|
25113 |
bliksemen |
blitsen:
het blétzt (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt),
ps. omgespeld volgens Frings!
ət blitzt (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|