17818 |
springen |
springen:
špriŋə (Q278p Welkenraedt)
|
springen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
21526 |
staal |
muster (du.):
Van Dale (DN): Muster, 4. staal, monster.
moester (Q278p Welkenraedt)
|
Staal (monster). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
20125 |
staart |
stots:
stoes (Q278p Welkenraedt),
štuts (Q278p Welkenraedt),
stotsje:
stuske (Q278p Welkenraedt)
|
staart [ZND 07 (1924)] || staartje [ZND 38 (1942)] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-9, III-4-2
|
21272 |
stad |
stad:
štat (Q278p Welkenraedt)
|
stad [RND]
III-3-1
|
28377 |
stal |
stal:
štã.l (Q278p Welkenraedt)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
22730 |
standbeeld |
monument:
monymɛnt (Q278p Welkenraedt)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
21260 |
steeg, steegje |
smalle straat, smal straatje:
smal strowwet (Q278p Welkenraedt)
|
Steeg (smal straatje). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
steek:
stek (Q278p Welkenraedt)
|
een steek met een mes [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
19408 |
steelvormig handvat |
steel:
štēl (Q278p Welkenraedt)
|
steel van een vork [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
19637 |
steenkool |
kolen:
kolle (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt),
kōͅlə (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt)
|
steenkool [ZND 04 (1924)], [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|