32322 |
bomgat, spongat |
pon:
pǫn (Q278p Welkenraedt)
|
De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.]
II-12
|
17877 |
bont en blauw slaan |
groen en blauw houwen:
gR"n ɛn blòw gəhòwə (Q278p Welkenraedt)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
24125 |
bonte specht, specht |
specht:
specht (Q278p Welkenraedt)
|
specht [ZND 07 (1924)]
III-4-1
|
22552 |
boog |
boog:
boͅ:ch (Q278p Welkenraedt)
|
boog [RND]
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
bo:m (Q278p Welkenraedt)
|
boom [RND]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
bogaard:
boogert (Q278p Welkenraedt),
bōgərt (Q278p Welkenraedt),
boomgaard:
bomərt (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt),
obst-wei:
opstwij (Q278p Welkenraedt),
ōpst[wei} (Q278p Welkenraedt)
|
boomgaard [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
I-7
|
24511 |
boomstronk |
boomvot:
boomvot (Q278p Welkenraedt)
|
boomstronk [ZND 07 (1924)]
III-4-3
|
34565 |
boomwagen |
boomwagel:
bōmwāgǝl (Q278p Welkenraedt),
trikebale (wa):
trek˱bal (Q278p Welkenraedt)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bōnǝ (Q278p Welkenraedt),
bǫnǝ (Q278p Welkenraedt),
boon:
bǫn (Q278p Welkenraedt)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
19600 |
bord |
telder:
tēͅldər (Q278p Welkenraedt)
|
bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|