24907 |
woensdagx |
goensdag:
gosteg (Q278p Welkenraedt),
žoͅstəx (Q278p Welkenraedt)
|
woensdag [ZND 10 (1925)]
III-4-4
|
18132 |
wonde |
wonde:
die wōnder is aan `t étere (Q278p Welkenraedt)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
19835 |
wonen |
wonen:
weōnə (Q278p Welkenraedt)
|
wonen [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
19720 |
woonkamer, huiskamer |
woonkamer:
wōənkāmər (Q278p Welkenraedt)
|
huiskamer [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
21267 |
woord |
woord:
e wouwet, e wördje, dat zeund scheun wöwe (Q278p Welkenraedt),
wu.ət (Q278p Welkenraedt)
|
Een woord, een woordje, dat zijn schone woorden. [ZND 08 (1925)] || woord [RND]
III-3-1
|
20853 |
worst |
worst:
wōəš (Q278p Welkenraedt)
|
worst [ZND 04 (1924)]
III-2-3
|
32970 |
wortel |
wortel:
wo ̞tsǝl (Q278p Welkenraedt),
wǫ.tǝl (Q278p Welkenraedt),
wǫtǝl (Q278p Welkenraedt)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
vrīvə (Q278p Welkenraedt)
|
wrijven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
vriŋə (Q278p Welkenraedt)
|
wringen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
32999 |
zaad, zaaigoed |
zaam:
zǭm (Q278p Welkenraedt
[(m)]
)
|
Hetgeen men uitstrooit, zaait op het land; de verzamelnaam. Zie voor het enkelvoudige begrip "zaadje" achterin het lemma. Vergelijk ook het lemma graankorrel (2.6). De typen gezaads en gezaams worden voornamelijk gebruikt voor (tuin)zaden. (m) achter de plaatscode geeft aan dat uitdrukkelijk is opgegeven dat ''zaad'' er een "de-woord" is. [N M, 22; JG 1a, 1b; Wi 5; RND 111; monogr.]
I-4
|