30614 |
olieverf |
olieverf:
olij[verf] (L213p Well)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
17917 |
omhelzen |
omhelzen:
ŭmhälze (L213p Well)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
31423 |
omslagboor |
zwengelboor:
zweŋǝlbǭr (L213p Well)
|
Handboor met een C-vormige beugel. De omslagboor wordt onder meer gebruikt om bramen van geboorde gaten te verwijderen, om gaten af te schuinen en om schroeven in en uit te draaien (Van Houcke, pag. 513). [N 33, 153]
II-11
|
25149 |
onbewolkt |
klaar als de dag:
kloar as den dag (L213p Well)
|
als [klaar ~ de dag] [SGV (1914)]
III-4-4
|
21351 |
onderhands |
onderhands:
ŏŏnder haans (L213p Well)
|
onderhandsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
en schŏan hemd (L213p Well),
hĕmd (L213p Well)
|
hemd [SGV (1914)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)]
III-1-3
|
31619 |
onderkapper, nietenkapper |
onderkapper:
ondǝrkapǝr (L213p Well)
|
Soort beitel waarmee men onder de hoefnagel een kleine uitholling in de hoef maakt, om daarin de omgebogen niet te slaan. Zie ook afb. 233. [N 33, 373; N 33, 380]
II-11
|
19395 |
onderkussen, peluw |
pulf:
pølf (L213p Well)
|
peluw [SGV (1914)]
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderste lip:
underste lip (L213p Well),
ùnderste lip (L213p Well)
|
onderlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
boel:
bōēl (L213p Well)
|
boel [SGV (1914)]
III-4-4
|