19558 |
rasp |
raspel:
raspǝl (L213p Well),
rijf:
rīēf (L213p Well)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met tandjes en putjes voor het bewerken van harde materialen, inz. metalen. Zie ook afb. 108. De grote rasp (Q 83) was van twee handvatten voorzien. Het blad van meer dan een meter lang was aan één kant grof en aan de andere kant fijn. Dit werktuig werd op heet ijzer gebruikt, bijvoorbeeld om koetsassen af te werken op de plaats waar zij geweld waren. [N 33, 85; monogr.] || rasp [SGV (1914)]
II-11, III-2-1
|
19839 |
raspen |
rijven:
rieve (L213p Well)
|
raspen (w.w.) [SGV (1914)]
III-2-1
|
31426 |
ratelboor, krekelboor |
knarboor:
knarbǭr (L213p Well),
ratelboor:
rātǝlbǭr (L213p Well)
|
Boorapparaat, bestaande uit een rechte spil en een dwars daarop staande hefboom. De spil is voorzien van een soort palrad. Aan de onderzijde ervan bevindt zich een boorhouder waarin een boorijzer kan worden geplaatst. Door de hefboom met de hand heen en weer te bewegen kan het boorijzer in een bepaalde richting worden gedraaid. De meeste ratelboren kunnen zowel links als rechts draaien. Het hele apparaat kan eventueel in een boorstelling worden geplaatst. Zie ook afb. 129. [N 33, 140; N 33, 142-143; N 33, 159; monogr.]
II-11
|
22338 |
ravotten |
ondeugden:
ondeuge (L213p Well)
|
stoeien [SGV (1914)]
III-3-2
|
21356 |
rechtbank |
gerecht:
gericht (L213p Well)
|
rechtbank [SGV (1914)]
III-3-1
|
31401 |
rechtse boor |
rechtse boor:
ręxsǝ bǭr (L213p Well)
|
Boorijzer waarbij de borende werking optreedt wanneer het rechtsom gedraaid wordt. [N 33, 158b]
II-11
|
24308 |
regenworm |
pier:
pier (L213p Well, ...
L213p Well)
|
pier [SGV (1914)] || pier, aardworm [SGV (1914)]
III-4-2
|