21201 |
reiskoffer |
koffer:
kŏffer (L213p Well)
|
koffer [SGV (1914)]
III-3-1
|
21358 |
rente |
rente:
rent (L213p Well)
|
rente [SGV (1914)]
III-3-1
|
21359 |
rentenier |
rentenier:
rêntenier (L213p Well)
|
rentenier [SGV (1914)]
III-3-1
|
21360 |
rentmeester |
rentmeester:
rêntmeister (L213p Well)
|
rentmeester [SGV (1914)]
III-3-1
|
24302 |
restant vissen |
fuik:
foek (L213p Well),
net:
net (L213p Well),
snoek:
snōēk (L213p Well),
snoek (mv.):
snūūk (L213p Well)
|
fuik [SGV (1914)] || snoek [SGV (1914)] || visnet [SGV (1914)]
III-4-2
|
24230 |
restant vogels |
vliegen:
vliege (L213p Well)
|
vliegen [SGV (1914)]
III-4-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
das:
das (L213p Well, ...
L213p Well),
dès (L213p Well),
wild:
weeld (L213p Well)
|
das [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] || wild [SGV (1914)]
III-4-2
|
32583 |
riek, mestriek |
riek:
rīk (L213p Well
[(vier)]
)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
24512 |
riet |
riet:
rīēt (L213p Well)
|
riet [SGV (1914)]
III-4-3
|