31546 |
schraapstaal |
schrapstaal:
sxrapstǭl (L213p Well)
|
Stalen werktuig om een metalen vlak af te schrapen. Het schraapstaal kan verschillende vormen hebben. Vaak wordt het door de smid zelf vervaardigd van een oude vijl waarvan de voorzijde van het blad puntvormig wordt afgeslepen. Zie ook afb. 205. [N 33, 261a-b; N 33, 281; N 64, 58a; monogr.]
II-11
|
18133 |
schram |
schram:
schrōām (L213p Well),
schröm (L213p Well)
|
schram [SGV (1914)] || schrammen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
schrammen:
schröme (L213p Well)
|
schrammen (ww) [SGV (1914)]
III-1-2
|
17947 |
schrede |
schritt (du.):
schrit (L213p Well)
|
schrede [SGV (1914)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
schreeuwen:
schrawwe (L213p Well)
|
schreeuwen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
schrikkeljoar (L213p Well)
|
schrikkeljaar [SGV (1914)]
III-3-2
|
19411 |
schroeien |
schroeien:
sxrøͅi̯ə (L213p Well)
|
schroeien [SGV (1914)]
III-2-1
|
20489 |
schrokken |
schrokken:
schrokke (L213p Well)
|
schrokken [SGV (1914)]
III-2-3
|
31260 |
schroodbeitel |
schroder:
sxrø̜r (L213p Well)
|
Brede, zeer korte beitel die met zijn staart in het gat van het aambeeld geplaatst wordt. Op de schroodbeitel kunnen gloeiende staven ijzer doorgehakt worden. Zie ook afb. 20. [N 33, 44]
II-11
|
18844 |
schuchter |
bleu:
bleuj (L213p Well)
|
bloode [SGV (1914)]
III-1-4
|