17930 |
slenteren |
slenteren:
släntere (L213p Well)
|
slenteren(d lopen) [SGV (1914)]
III-1-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
sleipe (L213p Well),
slęi̯pǝ (L213p Well)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (ww) [SGV (1914)]
I-2, III-1-2
|
31625 |
sleutel voor schroefkalkoenen |
stollensleutel:
stǫlǝslø̄tǝl (L213p Well)
|
Sleutel waarmee de hoefsmid de hoefschroeven kan vastdraaien. [N 33, 300k; N 33, 368a, add.]
II-11
|
31391 |
sleutelvijl |
sleutelvijl:
slø̜tǝlvīl (L213p Well)
|
Stalen vijl van 10 tot 20 cm lengte voor het bewerken van sloten en sleutels. Het blad van de vijl kan plat, spits-plat of spits toelopend van vorm zijn. De doorsnede ervan is vierkant, driehoekig, rond of halfrond. Zie ook afb. 106. [N 33, 96; N 33, 93]
II-11
|
24952 |
slib, rivierbodem |
slib:
slib (L213p Well)
|
slib [SGV (1914)]
III-4-4
|
25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
slīpstēǝn (L213p Well)
|
Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.]
II-11
|
31396 |
slijpsteenbak, slijpstelling |
slijpsteenbak:
slīpstēǝnbak (L213p Well)
|
Op een houten of ijzeren onderstel bevestigde en met water gevulde metalen bak waarin een slijpsteen draait. De as van de slijpsteen rust daarbij op twee aan de waterbak bevestigde lagers. [N 33, 270]
II-11
|
19282 |
slim |
slim:
slim (L213p Well)
|
schrander [SGV (1914)]
III-1-4
|
18299 |
slobkous |
gamasche:
kemas (L213p Well)
|
slobkous [SGV (1914)]
III-1-3
|
18977 |
slons (slodder?) |
slons:
sloons (L213p Well)
|
slons [SGV (1914)]
III-1-4
|