17620 |
tong |
tong:
tong (L213p Well),
tŏng (L213p Well)
|
tong [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21382 |
toonbank |
toon:
tēūn (L213p Well)
|
toonbank [SGV (1914)]
III-3-1
|
29108 |
tornen |
lossnijden:
lossnęjǝ (L213p Well),
tornen:
tǫrǝ (L213p Well)
|
De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38]
II-7
|
22025 |
tortelduif |
tortel:
tortelduif
tortel (L213p Well)
|
tortelduif
III-4-1
|
18917 |
traag |
traag:
troag (L213p Well)
|
traag [SGV (1914)]
III-1-4
|
21384 |
trakteren |
trakteren (<lat.):
traktiere (L213p Well)
|
trakteeren [SGV (1914)]
III-3-1
|
19378 |
trap |
trap:
en smaal trap (L213p Well)
|
trap [een smalle ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19850 |
trechter |
trechter:
met lengteteken op de a
trächter (L213p Well)
|
trechter [SGV (1914)]
III-2-1
|
19292 |
treiteren |
tergen:
tärge (L213p Well)
|
sarren [SGV (1914)]
III-1-4
|
28322 |
trekhaak |
trekijzer:
tre̜k˱īzǝr (L213p Well)
|
Soort van tang die wordt gebruikt bij het aanbrengen van de verhitte wielband rond de velg van een karwiel. De trekhaak bestaat doorgaans uit een metalen staaf van ongeveer 2 meter lengte waarvan één uiteinde plat is uitgesmeed en een weinig is omgebogen. Boven het gebogen uiteinde is een beweegbare haak aangebracht. Zie ook afb. 213. Bij het aanbrengen van de wielband wordt het gebogen uiteinde van de haak tegen de velg geplaatst, waarna de wielband met behulp van de haak rond het wiel getrokken wordt. [N 33, 277]
II-11
|