25076 |
bovenmate, hevig, zeer |
falikant:
faliekaant (L213p Well)
|
faliekant [SGV (1914)]
III-4-4
|
26131 |
bovenring |
kruiring:
kruiring (L213p Well)
|
De houten ring aan de onderzijde van de molenkap die op de kruirollen rust of draait. Evenals de onderring is de bovenring soms geheel of gedeeltelijk beslagen met staalplaat om te voorkomen dat de kruirollen het hout ervan beschadigen. Zie ook afb. 29 en 30. [N O, 53f; A 42A, 106]
II-3
|
19630 |
bovenverdieping |
bovenverdieping:
boͅvəvərdipeŋ (L213p Well)
|
bovenverdieping [SGV (1914)]
III-2-1
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (L213p Well, ...
L213p Well,
L213p Well),
braof (L213p Well),
zoet:
⁄t kiend is zuut (L213p Well)
|
braaf [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
hard land:
hart lant (L213p Well)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
33654 |
braakliggen |
hardliggen:
hartlegǝ (L213p Well)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
braamberen:
brombêr (L213p Well),
bro̝mbe̝ͅrə (L213p Well)
|
braam(bessen) [RND] || braambes [SGV (1914)]
III-4-3
|
24474 |
braamstruik |
braamberenstruik:
brombêrestroek (L213p Well)
|
braamstruik [SGV (1914)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
broaje (L213p Well)
|
braden [SGV (1914)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
keuken:
köke (L213p Well),
kotsen:
kŏtse (L213p Well)
|
kotsen [SGV (1914)] || Overgeven - Kent men het woord kokken, koken i.b.v. overgeven, neiging hebben tot overgeven? Zo ja, uitspraak. [DC 32 (1960)]
III-1-2
|