26537 |
ezel |
buizenstaak:
bȳzǝstāk (L213p Well),
ezel:
ēzǝl (L213p Well),
staak:
stāk (L213p Well)
|
Aambeeldachtig, stalen hulpgereedschap dat door metaalbewerkers wordt gebruikt om metalen platen te bewerken, kachelpijpen hun vorm te geven en te klinken, etc. Het bestaat uit een soort stang die in een bankschoef kan worden geklemd, in het aambeeldgat van het aambeeld kan worden geplaatst of onder een kram op de werkbank of het werkblok kan worden vastgezet. Het werktuig kan verschillende vormen hebben. Zo bestaan er uitvoeringen met ronde of vierkante doorsnede; ook kan de bovenzijde van het werktuig plat of rond zijn. De ezel is aan één, vaak ook aan beide kanten te gebruiken. Soms is er een bolle, hoekige of platte verhoging op aangebracht. Zie ook afb. 164. De informant uit Q 121 kende twee soorten koperslagersezels. De ene was voorzien van twee rechte banen, de andere van één rechte baan en een ronde kop. Beide ezels werden gebruikt voor het bewerken van plaatmateriaal. In L 210 lag de ezel in een houten blok en had het werktuig verschillende vormen: groot, kort, dik en dun. Ook de informanten uit L 246, L 266 en L 329 kenden ezels met ronde en vierkante kop. [N 33, 211; N 33, 238a-c; N 33, 242a-b; N 64, 37a-b; N 66, 18a-b; monogr.]
II-11
|
31494 |
felshamer |
felshamer:
fęlshāmǝr (L213p Well)
|
Hamer met een wat gebogen dwarse, puntige pen die bij het felsen wordt gebruikt. Volgens Van der Kloes en Risch (pag. 314) wordt felswerk vooral met een houten hamer gedaan. [N 33, 75]
II-11
|
17989 |
flets |
mips:
mips (L213p Well)
|
geepsch (kwipsch) [SGV (1914)]
III-1-2
|
19288 |
flikflooien |
flikflooien:
flikflooje (L213p Well)
|
flikflooien [SGV (1914)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
fluum (L213p Well)
|
fluim [SGV (1914)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
smiespelen:
Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen.
smiespele (L213p Well)
|
lispelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
28760 |
fluweel, velours |
fluweel:
frǝwi-jl (L213p Well)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18784 |
franje |
franje:
franje (L213p Well),
franjǝ (L213p Well)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
31370 |
freesbank, freesmachine |
frees:
frē̜s (L213p Well)
|
Een werkbank waarop freeswerkzaamheden worden uitgevoerd. De freesbank bestaat uit een verstelbare tafel en een as waarop een frees, een cirkelvormige stalen schijf met fijne inkervingen of tanden, kan worden vastgezet. Wanneer de frees draait snijden de tanden of inkervingen zeer kleine spanen van het te bewerken metalen voorwerp af totdat dit de vereiste vorm heeft gekregen. Het werkstuk rust daarbij op de tafel. [N 33, 350a; monogr.]
II-11
|
20586 |
fruit bewaren |
muiken:
mŏjeke (L213p Well)
|
meuken (fruit bewaren) [SGV (1914)]
III-2-3
|