17959 |
hurken |
(zich) hurken:
hörke (L213p Well)
|
hurken [SGV (1914)]
III-1-2
|
19886 |
huurhuis |
huurhuis:
hūūrhuus (L213p Well)
|
huurhuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
21333 |
huurpenning |
meepenning:
miejpenning (L213p Well)
|
huurpenning [SGV (1914)]
III-3-1
|
19262 |
iemand zijn gang laten gaan |
betijen:
betije (L213p Well)
|
betijen [SGV (1914)]
III-1-4
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ies (L213p Well, ...
L213p Well,
L213p Well),
īs (L213p Well)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
31623 |
ijsnagels |
ijsnagelen:
īsnɛ̄gǝl (L213p Well)
|
Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.]
II-11
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iezele (L213p Well)
|
ijzelen [SGV (1914)]
III-4-4
|
26088 |
ijzerbalk van de hollandse molen |
ijzerbalk:
ijzerbalk (L213p Well)
|
De horizontale balk waarin bij de Hollandse molen het boveneinde van de koning draait. Zie ook het lemma ɛijzerbalkɛ.' [N O, 51g; N O, 29d; A 42A, 17]
II-3
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gavel:
gāvǝl (L213p Well)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
31569 |
ijzerkit |
ijzerkit:
īzǝrket (L213p Well)
|
Een mengsel van ijzervijlsel, salmiak, zwavel en water dat wordt gebruikt om ijzer in steen te bevestigen of om gebreken in gegoten ijzer, bijvoorbeeld in kachels, onzichtbaar weg te werken. [N 33, 312]
II-11
|