e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Well

Overzicht

Gevonden: 1884
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeg, niets bevattend leeg: laeg (Well), lèg (Well), lèx (Well) leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] III-4-4
leegloper leegloper: lêgluujper (Well) leeglooper [SGV (1914)] III-1-4
leerlooier leerlooier: lę̄rlojǝr (Well) Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10
leest leest: lęjst (Well) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: līēw (Well) leeuw [SGV (1914)] III-3-2
leggen leggen: lègge (Well) leggen [SGV (1914)] III-1-2
lende lende: lände (Well) lendenen [SGV (1914)] III-1-1
lente, voorjaar vroegjaar: vroegjoar (Well) lente [SGV (1914)] III-4-4
lepelboor lepelboor: lē̜pǝlbǭr (Well) Boorijzer voor hout met een lepelvormig uiteinde. Het snijvlak van de boor is half bolvormig. Zie ook afb. 74b. De lepelboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de voorgeboorde naven van karwielen verder mee uit zodat daar vervolgens de naafbus in geplaatst kan worden. [N 33, 329; N 53, 162a; N G, 31c; monogr.] II-12
leren, studeren studeren: stediere (Well) studeeren [SGV (1914)] III-3-1