e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

Gevonden: 4045
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gierton draagton: drǭ ̝xtǫn (Wellen), zeikbak: [zeik]˱bak (Wellen), zeikstuk: [zeik]stø̜k (Wellen  [(inclusief de kar)]  ), zeikton: [zeik]tǫn (Wellen) De gierton wordt gebruikt om gier naar het land te vervoeren. De oude houten gierton met ijzeren banden rondom was vaak een afgedankte bierton of wijnvat. Zij kon enkele honderden liters bevatten. Soms duiden de benamingen met vat op een grotere inhoud dan de benamingen met ton, maar dat is lang niet altijd het geval. Met Afb. 9. gierton e.d. wordt vaak het door kar en ton gevormde geheel bedoeld. Zie daarom ook het vorige lemma. Een voorloper van de gierton was de houten en open gierbak (b.) het langst in gebruik bij keuterboeren en in weidegebieden. Een apart onderdeel (C.) vormen de benamingen voor de kleinere ton gebruikt voor het vervoer van gier op kleine schaal, in het bijzonder van de inhoud van de beerput. Een dergelijke ton werd vaak onder het deksel van het toilet geplaatst. Als zij vol was, werd zij naar tuin, veld of weide gedragen en daar geledigd. Ook werd zij wel op een kruiwagen vervoerd. Gedragen werd de ton aan twee hengsels, met een stok dwars over de ton of twee stokken evenwijdig langs de zijkanten. [N 11, 21 + 28 add.; N 11A, 53a + 54a + 55 + 58a + 58b; N 17, 9a add. + 9b; N 18, 122 + 124; N M, 9a; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
gieten, hard regenen fel regenen: feël regelen (Wellen), feël te regelen (Wellen), gieten: gieete (Wellen), giete (Wellen), gieten (Wellen), dije giet  gieëte (Wellen), dje giet, hij gooët, gegoëtte  giete (Wellen), e wetter giet uit de buus  giet (Wellen), lange ie  gieten (Wellen), ps. de e (achter de ie) staat wat hoger geschreven.  gieete (Wellen), golven: het wetter golft out de buis  golft (Wellen), gutsen: goetse (Wellen, ... ), plassen: plasse (Wellen), plotsen: plosse (Wellen) gieten, gutsen [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)] || gutsen [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)] || hard regenen [ZND 33 (1940)] III-4-4
gieter spuit: spø͂ͅt (Wellen, ... ) gieter [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)] III-2-1
gif vergif: vergiejef (Wellen) Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 107 (2001)] III-1-2
giftige paddestoel oude kazen: giftige --; gecombineerd met ZND 5 040  aa kiëze (Wellen) paddestoel [ZND 15 (1930)] III-4-3
gilde kamer: kamer (Wellen) Een gilde. [ZND 35 (1941)] III-3-2
gispen, geselen inlitsen: zweep  einlitse (Wellen), rammelen: rammele (Wellen), ranselen: ransele (Wellen) Met een tak of zweep slaan (smikken, geselen, klatsen) [N 108 (2001)] III-1-2
gist gijl: gijl (Wellen), gē̜l (Wellen), gęjl (Wellen) Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] || gist, dikwijls door brouwerijen geleverd (Fr. levure) [ZND 02 (1923)] II-1, III-2-3
gisten gisten: giǝstǝ (Wellen) Het chemisch proces dat zich afspeelt tijdens de hoofdgisting. Volgens de invuller uit Q 99 duurt het eigenlijke gisten 3 √† 4 dagen. De zegsman uit L 210 vermeldt dat de boven-gisting geschiedt bij 16 tot 18 graden Celsius. [N 35, 68; monogr.] II-2
gistkuip gistkuip: giǝskǫǝp (Wellen) De kuip waarin men de wort bij de hoofdgisting laat gisten. De invuller uit L 250 merkt op dat men vroeger 14 √† 15 gistkuipen bezat, terwijl men tegenwoordig werkt met 7 √† 8 stuks. In Q 101 gebruikte men vroeger houten, later roestvrijstalen kuipen. [N 35, 61; N 35, 62; monogr.] II-2