32350 |
gierton |
draagton:
drǭ ̝xtǫn (Q078p Wellen),
zeikbak:
[zeik]˱bak (Q078p Wellen),
zeikstuk:
[zeik]stø̜k (Q078p Wellen
[(inclusief de kar)]
),
zeikton:
[zeik]tǫn (Q078p Wellen)
|
De gierton wordt gebruikt om gier naar het land te vervoeren. De oude houten gierton met ijzeren banden rondom was vaak een afgedankte bierton of wijnvat. Zij kon enkele honderden liters bevatten. Soms duiden de benamingen met vat op een grotere inhoud dan de benamingen met ton, maar dat is lang niet altijd het geval. Met Afb. 9. gierton e.d. wordt vaak het door kar en ton gevormde geheel bedoeld. Zie daarom ook het vorige lemma. Een voorloper van de gierton was de houten en open gierbak (b.) het langst in gebruik bij keuterboeren en in weidegebieden. Een apart onderdeel (C.) vormen de benamingen voor de kleinere ton gebruikt voor het vervoer van gier op kleine schaal, in het bijzonder van de inhoud van de beerput. Een dergelijke ton werd vaak onder het deksel van het toilet geplaatst. Als zij vol was, werd zij naar tuin, veld of weide gedragen en daar geledigd. Ook werd zij wel op een kruiwagen vervoerd. Gedragen werd de ton aan twee hengsels, met een stok dwars over de ton of twee stokken evenwijdig langs de zijkanten. [N 11, 21 + 28 add.; N 11A, 53a + 54a + 55 + 58a + 58b; N 17, 9a add. + 9b; N 18, 122 + 124; N M, 9a; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
25141 |
gieten, hard regenen |
fel regenen:
feël regelen (Q078p Wellen),
feël te regelen (Q078p Wellen),
gieten:
gieete (Q078p Wellen),
giete (Q078p Wellen),
gieten (Q078p Wellen),
dije giet
gieëte (Q078p Wellen),
dje giet, hij gooët, gegoëtte
giete (Q078p Wellen),
e wetter giet uit de buus
giet (Q078p Wellen),
lange ie
gieten (Q078p Wellen),
ps. de e (achter de ie) staat wat hoger geschreven.
gieete (Q078p Wellen),
golven:
het wetter golft out de buis
golft (Q078p Wellen),
gutsen:
goetse (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
plassen:
plasse (Q078p Wellen),
plotsen:
plosse (Q078p Wellen)
|
gieten, gutsen [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)] || gutsen [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)] || hard regenen [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
19688 |
gieter |
spuit:
spø͂ͅt (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
gieter [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
18053 |
gif |
vergif:
vergiejef (Q078p Wellen)
|
Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24671 |
giftige paddestoel |
oude kazen:
giftige --; gecombineerd met ZND 5 040
aa kiëze (Q078p Wellen)
|
paddestoel [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
22788 |
gilde |
kamer:
kamer (Q078p Wellen)
|
Een gilde. [ZND 35 (1941)]
III-3-2
|
17879 |
gispen, geselen |
inlitsen:
zweep
einlitse (Q078p Wellen),
rammelen:
rammele (Q078p Wellen),
ranselen:
ransele (Q078p Wellen)
|
Met een tak of zweep slaan (smikken, geselen, klatsen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
20949 |
gist |
gijl:
gijl (Q078p Wellen),
gē̜l (Q078p Wellen),
gęjl (Q078p Wellen)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] || gist, dikwijls door brouwerijen geleverd (Fr. levure) [ZND 02 (1923)]
II-1, III-2-3
|
21020 |
gisten |
gisten:
giǝstǝ (Q078p Wellen)
|
Het chemisch proces dat zich afspeelt tijdens de hoofdgisting. Volgens de invuller uit Q 99 duurt het eigenlijke gisten 3 à 4 dagen. De zegsman uit L 210 vermeldt dat de boven-gisting geschiedt bij 16 tot 18 graden Celsius. [N 35, 68; monogr.]
II-2
|
25797 |
gistkuip |
gistkuip:
giǝskǫǝp (Q078p Wellen)
|
De kuip waarin men de wort bij de hoofdgisting laat gisten. De invuller uit L 250 merkt op dat men vroeger 14 à 15 gistkuipen bezat, terwijl men tegenwoordig werkt met 7 à 8 stuks. In Q 101 gebruikte men vroeger houten, later roestvrijstalen kuipen. [N 35, 61; N 35, 62; monogr.]
II-2
|