21477 |
goedkoper |
beterkoop:
b-tərkoup (Q078p Wellen),
bè:terkoup (Q078p Wellen)
|
goedkoper [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
18954 |
goedzak |
goede jong:
t is zoe n goeie joung (Q078p Wellen),
goede zak:
ook materiaal znd 24, 22
goeie zak (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
lamm\\ goedzak:
ook materiaal znd 24, 22
lammə goedzak (Q078p Wellen)
|
goedzak [ZND 01 (1922)] || t Is zulk een goeie jongen. [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
17903 |
gooien |
gooien:
goiə (Q078p Wellen),
goiəjə (Q078p Wellen),
gooie (Q078p Wellen),
smijten:
smète (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...). [ZND 44 (1946)] || niets op de grond werpen ! [ZND 24 (1937)] || smijten [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
19570 |
gootsteen |
pompbak:
poͅmbak (Q078p Wellen),
watersteen:
weͅtərstēi̯n (Q078p Wellen)
|
bak waarin men afwast [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30211 |
gording |
worm:
wɛrǝm (Q078p Wellen)
|
Zie kaart. Dwarsbalk die met behulp van klossen boven op het spantbeen wordt aangebracht. De gording draagt met haar uiteinden ongeveer 10 cm in de topgevels. Op de gordingen worden in dwarsrichting de kepers bevestigd. Vgl. afb. 49h. Zie voor het woordtype 'worm' ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291 s.v. 'worm', 'den': ø̄Slach van kepers. Ook in Limb. gebruikt overalø̄ en RhWb (ix) (Lieferung 8/9), kol. 576 s.v. 'Wirme', ø̄Dachpfette, auf der die Sparren aufliegen.ø̄ [N 54, 160; monogr.; N 31, 38 add; div.]
II-9
|
30212 |
gordingklos |
klos:
klǫs (Q078p Wellen)
|
Driehoekig blok op de kapspanten waartegen de gording gespijkerd wordt. Zie ook afb. 49i. [N 54, 159]
II-9
|
21627 |
gouden twintig frank |
napoleon:
ps. omgespeld volgens Frings.
napoͅleͅjoͅn (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
twintig frank:
ps. invuller heeft hierbij geen duidelijk antwoord en fonetische notering gegeven.
twintig f. (Q078p Wellen)
|
Betekenis en uitspraak van: napoleon? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)] || gouden munt van 20 franc [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24157 |
goudvink |
goudvink:
vdBerg; omgesp.
gōt˃vēͅŋk (Q078p Wellen)
|
goudvink (14,5 grijs op de afbeelding is prachtig rood bij de man; zomer en winter vrij schaars; broedt in sparrenbos; worteltjesnest; roep hoog fluitend [pjuuu] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21327 |
graaf |
graaf:
eine grâ_f (Q078p Wellen),
grâ.f (Q078p Wellen)
|
graaf [ZND 01 (1922)] || Graaf. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33085 |
graan stapelen in de schuur |
rozen:
roizǝ (Q078p Wellen),
rustǝ (Q078p Wellen)
|
Wanneer men met de oogstkar bij de boerderij is aangekomen, worden de schoven in de schuur opgetast, in afwachting van het dorsen. Dit gebeurt in een ruimte naast de dorsvloer, het schuurvak, of, bij plaatstekort, op een tijdelijk geconstrueerde schelf boven de dorsvloer. Zie hiervoor aflevering I.6 over Bedrijfsruimten van de boerderij. Zie ook het lemma ''korenmijt'' (5.1.18). In dit lemma staan de opgaven voor het tassen van de schoven bijeen. [N 5A, 69c; N 15, 46; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|