e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

Gevonden: 4045
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
goedkoper beterkoop: b-tərkoup (Wellen), bè:terkoup (Wellen) goedkoper [ZND 24 (1937)] III-3-1
goedzak goede jong: t is zoe n goeie joung (Wellen), goede zak: ook materiaal znd 24, 22  goeie zak (Wellen, ... ), lamm\\ goedzak: ook materiaal znd 24, 22  lammə goedzak (Wellen) goedzak [ZND 01 (1922)] || t Is zulk een goeie jongen. [ZND 08 (1925)] III-1-4
gooien gooien: goiə (Wellen), goiəjə (Wellen), gooie (Wellen), smijten: smète (Wellen, ... ) Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...). [ZND 44 (1946)] || niets op de grond werpen ! [ZND 24 (1937)] || smijten [ZND 25 (1937)] III-1-2
gootsteen pompbak: poͅmbak (Wellen), watersteen: weͅtərstēi̯n (Wellen) bak waarin men afwast [N 20 (zj)] III-2-1
gording worm: wɛrǝm (Wellen) Zie kaart. Dwarsbalk die met behulp van klossen boven op het spantbeen wordt aangebracht. De gording draagt met haar uiteinden ongeveer 10 cm in de topgevels. Op de gordingen worden in dwarsrichting de kepers bevestigd. Vgl. afb. 49h. Zie voor het woordtype 'worm' ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291 s.v. 'worm', 'den': ø̄Slach van kepers. Ook in Limb. gebruikt overalø̄ en RhWb (ix) (Lieferung 8/9), kol. 576 s.v. 'Wirme', ø̄Dachpfette, auf der die Sparren aufliegen.ø̄ [N 54, 160; monogr.; N 31, 38 add; div.] II-9
gordingklos klos: klǫs (Wellen) Driehoekig blok op de kapspanten waartegen de gording gespijkerd wordt. Zie ook afb. 49i. [N 54, 159] II-9
gouden twintig frank napoleon: ps. omgespeld volgens Frings.  napoͅleͅjoͅn (Wellen, ... ), twintig frank: ps. invuller heeft hierbij geen duidelijk antwoord en fonetische notering gegeven.  twintig f. (Wellen) Betekenis en uitspraak van: napoleon? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)] || gouden munt van 20 franc [N 21 (1963)] III-3-1
goudvink goudvink: vdBerg; omgesp.  gōt˃vēͅŋk (Wellen) goudvink (14,5 grijs op de afbeelding is prachtig rood bij de man; zomer en winter vrij schaars; broedt in sparrenbos; worteltjesnest; roep hoog fluitend [pjuuu] [N 09 (1961)] III-4-1
graaf graaf: eine grâ_f (Wellen), grâ.f (Wellen) graaf [ZND 01 (1922)] || Graaf. [ZND 35 (1941)] III-3-1
graan stapelen in de schuur rozen: roizǝ (Wellen), rustǝ (Wellen) Wanneer men met de oogstkar bij de boerderij is aangekomen, worden de schoven in de schuur opgetast, in afwachting van het dorsen. Dit gebeurt in een ruimte naast de dorsvloer, het schuurvak, of, bij plaatstekort, op een tijdelijk geconstrueerde schelf boven de dorsvloer. Zie hiervoor aflevering I.6 over Bedrijfsruimten van de boerderij. Zie ook het lemma ''korenmijt'' (5.1.18). In dit lemma staan de opgaven voor het tassen van de schoven bijeen. [N 5A, 69c; N 15, 46; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4