20820 |
ham, hesp |
hesp:
heesp (Q078p Wellen),
heͅi.sp (Q078p Wellen),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)
heeps (Q078p Wellen),
hijsp (Q078p Wellen)
|
ham [Goossens 1b (1960)] || hesp [ZND 24 (1937)] || hesp, ham (de bil v.e. geslacht varken) [Goossens 2c (1963)]
III-2-3
|
17659 |
hand |
hand:
ha-nd (Q078p Wellen),
ha.nd (Q078p Wellen)
|
hand [ZND 01 (1922)] || ik heb een splinter in mijn hand [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
33305 |
handcultivator |
lichte trekker:
lixtǝ trękǝr (Q078p Wellen),
trekhaak:
trękhǫu̯k (Q078p Wellen)
|
Handgereedschap voor het losmaken van de grond. In aflevering I.2, p.161-2 is sprake van een zware cultivator die door (paarde)tractie wordt gewogen. Het werkingsprincipe van de twee gereedschappen is echter hetzelfde. [N 18, 52; monogr.]
I-5
|
21519 |
handgeld |
voorschot:
ps. omgespeld volgens Frings.
v"ərsxoͅt (Q078p Wellen)
|
eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34566 |
handkar |
stootkar:
stǫu̯tkē̜r (Q078p Wellen),
stootkarretje:
stǫu̯tkē̜rkǝ (Q078p Wellen)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
27222 |
handlanger |
dien(d)er:
dinǝr (Q078p Wellen),
metserdien(d)er:
mɛtsǝrdinǝr (Q078p Wellen)
|
Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
17662 |
handpalm |
plat:
plat va ne hand (Q078p Wellen)
|
Palm van de hand (binnenste van de hand, plat van de hand). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
18256 |
handschoen |
haas:
e pār hāse (Q078p Wellen),
en hâs (Q078p Wellen),
hao.s - haose (Q078p Wellen)
|
een paar handschoenen [ZND 35 (1941)] || handschoen [ZND 35 (1941)] || handschoen - handschoenen [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
32662 |
handvat aan de ploegstaart |
handvat:
hā.nt˲vǭǝ.t (Q078p Wellen)
|
De staart van een voetploeg, een radploeg en de zgn. losse karploeg is voorzien van of eindigt in een handvat, dat de ploeger stevig vasthoudt om te bereiken dat de ploeg de voor goed afsnijdt en niet uit de voor schiet. Aan dat handvat trekt hij de ploeg aan het einde van iedere voor om en houdt hij de (achter)ploeg vast wanneer deze in de sleepstand over de wendakker getrokken wordt. De latere vaste karploegen hebben van achteren ook een handvat. Maar omdat dergelijke ploegen niet echt bestuurd hoeven te worden, is dit handvat vooral dienstig bij het keren en het op nieuw inzetten van de ploeg. [N 11, 31.I.k; N 11A, 84i; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
33314 |
handvat van de sikkel |
handvat:
hant˲vǭt (Q078p Wellen),
steel:
stēǝl (Q078p Wellen)
|
Korte houten gedeelte waaraan het mes bevestigd is. Hiermee hield men de sikkel vast. [N 18, 79a; monogr.]
I-5
|