e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hek barrier: barīr (Wellen), gaard: gāǝr (Wellen), gǭr (Wellen), rek: rɛk (Wellen) Algemene benaming. [N 14, 62; S 13; L 1a-m; RND 8, 20; R I, 44; R I, 45; monogr.] I-8
hek aan de ingang van een wei barrier: brīr (Wellen), gaard: gǭǝr (Wellen) In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.] I-8
hekel hekel: hēkǝl (Wellen) Plank met rechtop staande pinnen waar het vlas doorheen wordt getrokken. [L 1, a-m; L 26, 30; monogr.] I-5
hemel hemel: hi.iməl (Wellen), hie,el (Wellen) hemel [RND] || Hemel. [ZND 01 (1922)] III-3-3
hen met kuikens kloekhen: klukhen (Wellen) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
hen zonder staart stopstaart: stupstat (Wellen) [N 19, 62b; monogr.] I-12
hengel hengel: NB Kortessem Wb. hengsel.  heĭngel (Wellen) Hengel. [ZND 01 (1922)] III-3-2
hengsel hengel: heͅŋəl (Wellen), hèngel (Wellen), man. mv. ~s  hɛŋəl (Wellen) hengsel [ZND 43 (1943)] || hengsel van waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (hengel, hengsel) [N 20 (zj)] III-2-1
hengst hengst: hęŋs (Wellen) Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.] I-9
hengstebit dobbel gebit: dǫbǝl gǝbęi̯ǝ.t (Wellen) Bit met een beugel in plaats van een kinketting. [N 13, 50] I-10