33725 |
hek |
barrier:
barīr (Q078p Wellen),
gaard:
gāǝr (Q078p Wellen),
gǭr (Q078p Wellen),
rek:
rɛk (Q078p Wellen)
|
Algemene benaming. [N 14, 62; S 13; L 1a-m; RND 8, 20; R I, 44; R I, 45; monogr.]
I-8
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
barrier:
brīr (Q078p Wellen),
gaard:
gǭǝr (Q078p Wellen)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
29323 |
hekel |
hekel:
hēkǝl (Q078p Wellen)
|
Plank met rechtop staande pinnen waar het vlas doorheen wordt getrokken. [L 1, a-m; L 26, 30; monogr.]
I-5
|
19915 |
hemel |
hemel:
hi.iməl (Q078p Wellen),
hie,el (Q078p Wellen)
|
hemel [RND] || Hemel. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
kloekhen:
klukhen (Q078p Wellen)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34470 |
hen zonder staart |
stopstaart:
stupstat (Q078p Wellen)
|
[N 19, 62b; monogr.]
I-12
|
22745 |
hengel |
hengel:
NB Kortessem Wb. hengsel.
heĭngel (Q078p Wellen)
|
Hengel. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
19511 |
hengsel |
hengel:
heͅŋəl (Q078p Wellen),
hèngel (Q078p Wellen),
man. mv. ~s
hɛŋəl (Q078p Wellen)
|
hengsel [ZND 43 (1943)] || hengsel van waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (hengel, hengsel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33748 |
hengst |
hengst:
hęŋs (Q078p Wellen)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|
33944 |
hengstebit |
dobbel gebit:
dǫbǝl gǝbęi̯ǝ.t (Q078p Wellen)
|
Bit met een beugel in plaats van een kinketting. [N 13, 50]
I-10
|