17812 |
houden |
houden:
haaë (Q078p Wellen)
|
houden, houwen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
gaarne zien:
gjaḁn zièn (Q078p Wellen),
gjâ.n zie.n (Q078p Wellen),
houden van:
hīə hilt vōl va pa en ma, va nujk en tant, va mistər en gəbūər, vannə schr"nmēkər (Q078p Wellen),
hè hielt veul van Vaor en van moojer, van nounk en tānt, van mister en geboeer, van den timmerman (Q078p Wellen),
veul van iemand hàe (Q078p Wellen)
|
Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] || Iemand liefhebben, gaarne zien, v. iem. houden [ZND 30 (1939)] || Liefhebben. [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
34216 |
houder van slachtvee |
vetter:
vętǝr (Q078p Wellen)
|
[N 3A, 77d]
I-11
|
32076 |
houtdraadbout |
boulon:
balown (Q078p Wellen)
|
Zware houtschroef met vierkante kop die met een steeksleutel wordt vastgedraaid. Zie voor de woordtypen tire-fond, telefoonbout en telefoonschroef ook het lemma ɛkraagschroefɛ in wld II.5, pag. 203.' [N 54, 27; monogr.]
II-12
|
22183 |
houtduif |
dikke duif:
vdBerg; omgesp.
dekə dø̄f (Q078p Wellen)
|
houtduif (41 grootste en bekendste van het stel; wit aan nek en vleugels; broedt overal in bossen en tegenwoordig ook in dorp en stad; vaak in grote troepen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32906 |
houten gaffel, schudgaffel |
stro-/strooigaffel:
strōu̯gafǝl (Q078p Wellen),
strǫi̯gafǝl (Q078p Wellen),
vork:
vø̜rǝk (Q078p Wellen)
|
Houten gaffel met twee lange en enigszins gebogen tanden en een korte steel, doorgaans uit een gevorkte tak gesneden; gebruikt om het hooi te spreiden en te keren, maar ook voor andere doeleinden zoals het opschudden van de graanhalmen bij het dorsen met de vlegel, of het strooien van strooisel en voeder voor de dieren in de stal. Zie afbeelding 10, a. Hoewel in het algemeen de term riek een stuk gereedschap aanduidt met méér dan twee tanden, heeft het woord oorspronkelijk en nog in sommige dialecten ook wel de betekenis van een tweetandige vork, met name dan de vork waarmee het hooi wordt opgestoken (zie het lemma ''oogstgaffel''); de opgaven in dit lemma zijn alle dubbelopgaven, naast gaffel of vork. Buiten Haspengouw en het gebied rond Lommel duidt de combinatie van een lange klinker en de letter f in de varianten van het type gaffel wel op een contaminatie van gaffel en gavel; ze staan telkens aan het slot van de varianten onder het type gaffel bijeen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 30; A 28, 6; L 16, 18c; L B2, 243; Lu 6, 6; Av 1, III, 5e; monogr.]
I-3
|
31466 |
houten hamer |
houten hamel:
hōatǝn hǭmǝl (Q078p Wellen)
|
Hamer die geheel uit hardhout is vervaardigd. Zie ook afb. 89. De houten hamer wordt onder meer gebruikt bij bepaalde soorten beitels en om houtverbindingen aan te slaan. [N 53, 127; L 1a-m; monogr.]
II-12
|
25369 |
houten hamer waarmee men het slachtvee verdooft |
houten hamel:
hōtǝ hǭmǝl (Q078p Wellen)
|
Uit verschillende toelichtingen bij de opgaven valt op te maken dat deze hamer voornamelijk bij de varkensslacht in gebruik is. Op de hamer zit soms een ijzeren pinnetje dat door de schedel van het dier wordt gedreven om zo de hersenen te beschadigen. Niet voor alle woordtypen kan de garantie gegeven worden dat ze een "houten hamer" aanduiden. [N 28, 5a; N 28,10c; monogr.]
II-1
|
19552 |
houten lepel |
houten leper:
hōͅtə løpər (Q078p Wellen),
paplepel:
mv.~s
papløpəl (Q078p Wellen),
pollepel:
mv.~s
poͅløpəl (Q078p Wellen),
roerlepel:
mv.~s
ry.rløpəl (Q078p Wellen)
|
lepel, houten ~; inventarisatie benamingen (boterspaan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34375 |
houten raamwerk |
kennef:
kɛnǝf (Q078p Wellen)
|
Toestel van stokken vervaardigd dat men sommige dieren b.v. varkens om de hals doet om ze te beletten door hagen te breken. [L 36, 29; monogr.]
I-12
|