id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34213 | koeherder | hoeder: hø̄jǝr (Wellen), koeherd: køjaǝt (Wellen), kǭi̯jōǝt (Wellen), vatsji: vatši (Wellen) | Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11 |
34102 | koeienmaag | maag: mǭx (Wellen), pens: pęns (Wellen) | Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11] I-11 |
34284 | koekenbreker | molen: mø̜u̯lǝ (Wellen) | Werktuig waarmee men lijnkoeken en dergelijke tot brokjes maalt. [N 18, 135; N J, 7] I-11 |
32568 | koekenhort, vlaaienhort | wisje: wiskǝ (Wellen) | Doorgaans van witte wissen gevlochten onderzetter, waarop vers gebakken vlaaien of pannenkoeken worden gelegd om af te koelen. [N 40, 97; N 40, 118; N 40, add.; L 1u, 100; L 1a-m; L 35, 107; monogr.] II-12 |
19407 | koekenpan | braadpan: broͅi̯pan (Wellen), bruəpan (Wellen), koekenpan: kukəpan (Wellen) | pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1 |
24188 | koekoek | koekoek: vdBerg; omgesp. kukuk (Wellen) | koekoek (39 zomervogel; roep [koe-koek] [N 09 (1961)] III-4-1 |
25771 | koelbak | afkoelbak: áǝfkylbak (Wellen) | De kuip of platte bak waarin de kokende wort wordt afgekoeld. Zie afb. 9. Volgens de respondent uit L 290 werd gekoeld in een koperen bak die ongeveer 20 centimeter diep was. [N 35, 31; N35, add.] II-2 |
25919 | koelkuip | koelbak: kyǝlbak (Wellen) | De kuip waarin de warme stroop afgekoeld wordt. In Q 249 had men een speciale, koperen koelbak, terwijl de respondent uit L 387 daarvoor een wasketel gebruikte. Volgens de invuller uit L 295 deed men vroeger de stroop meteen in de potten en ging men pas later gebruik maken van een koelbak. [N 57, 32a] II-2 |
25775 | koelruimte | brouwplak: bráwplak (Wellen) | De ruimte waar de wort wordt afgekoeld door middel van koelbak, koelmolen etc. In vroeger dagen gebruikte men om te koelen ofwel een ruimte boven in de brouwerij ofwel de kelders omdat daar een constante lage temperatuur heerste. Later, toen men kon beschikken over kunstmatige koelinstallaties, was men niet meer zo gebonden aan een bepaalde plaats (Claessen, pag. 2. 28/2. 29). De woordtypen "schop", "plaats", "brouwhuis" en "brouwerij" duiden daar dan ook op. [N 35, 52; N 35, 34c] II-2 |
25920 | koeltafel | tafel: tǫfǝl (Wellen) | De tafel met opstaande randen die enigszins schuin staat en waarop stroop gekoeld wordt. [N 57, 32b] II-2 |