18794 |
kousenwol |
wollen garen:
wulle gaaen (Q078p Wellen)
|
hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kō.tǝr (Q078p Wellen),
kōatǝr (Q078p Wellen),
kǭ ̝.tǝr (Q078p Wellen)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
bescheer:
beschër (Q078p Wellen),
veel ambras:
veul ambras (Q078p Wellen),
veel bescheer:
veul beschēr (Q078p Wellen),
veel embarras (fr.):
veul ammeraas (Q078p Wellen)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
18205 |
kraag |
col (fr.):
kul (Q078p Wellen),
collet (fr.):
klɛ.ij (Q078p Wellen),
kraag:
kraog (Q078p Wellen),
krāāg (Q078p Wellen),
kroax (Q078p Wellen),
krog (Q078p Wellen),
kräëg (Q078p Wellen),
krōx (Q078p Wellen)
|
col: kraag van een jas, hals van een hemd || collet: kraag || Deel van een kledingstuk. De omgevouwen of opstaande rand langs de halsopening van een jas, japon, overhemd enz. [N 62, 31c; MW; monogr.] || Hoe noemt U: de kraag [N 62 (1973)] || kraag [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
II-7, III-1-3
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
krɛ̄i̯ǝ (Q078p Wellen),
zingen:
zeŋǝ (Q078p Wellen),
zē̜i̯ŋǝ (Q078p Wellen)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
17562 |
kraakbeen |
knots:
knots (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
kraakbeen [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-1-1
|
22858 |
kraaltjes |
parels:
pja.lə (Q078p Wellen),
pareltjes:
weinig gebr
pja.ləkəs (Q078p Wellen)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
20139 |
kraambed |
kinderbed:
znd 1 a-m; znd 1u, 135
keingerbed (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
kraambed (in het - (ge)komen) [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)]
III-2-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krǭǝ.n (Q078p Wellen)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
26555 |
kraangaten |
lichtkoter:
līxkutǝr (Q078p Wellen)
|
De twee gaten opzij in de molensteen waarin pinnen bevestigd kunnen worden die door de steenogen aan de onderzijde van de steenbeugels worden gestoken. [Vds 160; Jan 185; Coe 150; Grof 178]
II-3
|