e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kousenwol wollen garen: wulle gaaen (Wellen) hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)] III-1-3
kouter kouter: kō.tǝr (Wellen), kōatǝr (Wellen), kǭ ̝.tǝr (Wellen) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kouwe drukte bescheer: beschër (Wellen), veel ambras: veul ambras (Wellen), veel bescheer: veul beschēr (Wellen), veel embarras (fr.): veul ammeraas (Wellen) veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)] III-1-4
kraag col (fr.): kul (Wellen), collet (fr.): klɛ.ij (Wellen), kraag: kraog (Wellen), krāāg (Wellen), kroax (Wellen), krog (Wellen), kräëg (Wellen), krōx (Wellen) col: kraag van een jas, hals van een hemd || collet: kraag || Deel van een kledingstuk. De omgevouwen of opstaande rand langs de halsopening van een jas, japon, overhemd enz. [N 62, 31c; MW; monogr.] || Hoe noemt U: de kraag [N 62 (1973)] || kraag [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] II-7, III-1-3
kraaien, gezegd van de haan kraaien: krɛ̄i̯ǝ (Wellen), zingen: zeŋǝ (Wellen), zē̜i̯ŋǝ (Wellen) [N 19, 49; Vld.; monogr.] I-12
kraakbeen knots: knots (Wellen, ... ) kraakbeen [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-1-1
kraaltjes parels: pja.lə (Wellen), pareltjes: weinig gebr  pja.ləkəs (Wellen) kraaltjes [RND] III-3-2
kraambed kinderbed: znd 1 a-m; znd 1u, 135  keingerbed (Wellen, ... ) kraambed (in het - (ge)komen) [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] III-2-2
kraan van de metalen gierton kraan: krǭǝ.n (Wellen) De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.] I-1
kraangaten lichtkoter: līxkutǝr (Wellen) De twee gaten opzij in de molensteen waarin pinnen bevestigd kunnen worden die door de steenogen aan de onderzijde van de steenbeugels worden gestoken. [Vds 160; Jan 185; Coe 150; Grof 178] II-3