19584 |
lamp |
lamp:
lāmp (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
la͂o͂mp (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
lampenwiek:
lampəwek (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
wiek:
wek (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
wiekje:
wekskə (Q078p Wellen)
|
De lampepit (ook wiek geheeten; Fr. mèche) [ZND 17 (1935)] || lampepit [ZND 01 (1922)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21578 |
land |
land:
lâônd (Q078p Wellen),
NB: bloak stuk land met haag rond.
la.nd (Q078p Wellen),
ps. omgespeld volgens Frings.
lánt (Q078p Wellen)
|
land [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
33640 |
landerijen |
boergoed:
bōrgut (Q078p Wellen),
labeur:
labø̄r (Q078p Wellen),
labø̄ǝr (Q078p Wellen),
land:
lant (Q078p Wellen),
lā.nt (Q078p Wellen)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (Q078p Wellen)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
20317 |
lang leven |
lang leven:
znd 30, 15;
laank lêêvə (Q078p Wellen)
|
lang leven [ZND 30 (1939)]
III-2-2
|
34614 |
langboom van de wagen |
langwagel:
lā.ŋkwǭ.gǝl (Q078p Wellen)
|
Lange dikke balk die de verbinding vormde tussen het voorstel en het achterstel van de langwagen. Via de lengte van de langboom kan de lengte van de langwagen bepaald worden. Op de langboom rusten de drie rongblokken van de wagen, waarop de rongen gezet konden worden ter ondersteuning van de zijwanden. De langboom steekt achteraan door een opening tussen het rongblok en het asblok en wordt daar verstevigd door de twee achterste tangarmen. Aan de voorzijde is de langboom door middel van een bout verbonden met het rongblok, de draaischijf, de zwik en het asblok, zodat het voorstel wendbaar is. [N 17, 44e; N G, 70b; JG 1b; JG 1d;monogr]
I-13
|
18286 |
lange broek |
lange broek:
lange broek (Q078p Wellen)
|
lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
17610 |
lange neus |
lange neus:
lang naos (Q078p Wellen),
lange snuit:
lang snoat (Q078p Wellen)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
17809 |
langen |
langen:
Geven.
lange (Q078p Wellen),
Groter maken.
lange (Q078p Wellen)
|
Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|