33074 |
langgerekt hok |
mandel:
mā.ntǝl (Q078p Wellen)
|
De langwerpige stuik waarin de schoven in een dubbele rij tegen elkaar aan staan; zonder menneke. Volgens Goossens 1963, krt. 36 komt deze "walenmandel" met name voor in West-Haspengouw, maar ook elders in Limburg is deze vorm bekend en heeft hij een eigen naam. [N 15, 57a; JG 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 36; monogr.]
I-4
|
34571 |
langwagen |
langwagel:
lā.ŋkwǭgǝl (Q078p Wellen)
|
Vierwielige wagen, waarvan het voorste en het achterste asstel met elkaar verbonden zijn door een lange zware balk, de zogenaamde "langboom". De bak rust op drie ronblokken (zie dat lemma). Het achterstel bestaat uit een as, een asblok (zie dat lemma) en een rongblok. De langboom zit met een pin vast in het rongblok. Asblok en rongblok zijn op elkaar bevestigd. De twee achterste wagenarmen zorgen er samen met de langboom voor dat het achterstel onbeweeglijk is. Het voorstel bestaat uit een asblok, een middenblok en een rongblok. De bak rust op de rongblokken; de langboom en de voorste wagenarmen steken door het middenblok. Dwars door de drie blokken steekt een draaipin, waardoor het rongblok kan draaien boven de andere blokken. De dissel (zie dat lemma) zit geklemd tussen de voorste wagenarmen. De langwagen komt voornamelijk in Haspengouw, meer bepaald Droog-Haspengouw, voor. [N 17, 43c; N G, 51 + 70a; JG 1b + 1d]
I-13
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
streep:
stręi̯p (Q078p Wellen)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
25079 |
langzaam, traag |
lauw weer:
lauw wetter (Q078p Wellen)
|
Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
latjâ-ën (Q078p Wellen),
lantaarn
latja͂n (Q078p Wellen),
om in de hand te dragen, ook petroleumlamp
ləntjān (Q078p Wellen)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] || lantaarn [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
ook materiaal znd 30, 02
lēestich (Q078p Wellen),
lè-stich (Q078p Wellen)
|
lastig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17814 |
laten |
laten:
loate (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen,
Q078p Wellen),
looëte (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
lōtə (Q078p Wellen)
|
laten [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)], [ZND 25 (1937)], [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
25735 |
laten trekken |
trekken:
trękǝ (Q078p Wellen)
|
Het beslag goed laten trekken zodat de versuikering plaatsvindt en de eiwitten omgezet worden. Het werkwoord "laten" werd door de meeste respondenten niet vermeld. [N 35, 38]
II-2
|
32067 |
latnagel |
latnagel:
latnǭgǝl (Q078p Wellen)
|
Draadnagel, die wordt gebruikt om latten, zoals die bijvoorbeeld bij het timmeren van een gebint worden gebruikt, vast te zetten. Volgens de respondent uit Mechelen (Q 204a) hadden latnagels nummer 27/11; ze waren dan dus 2.25 duim (± 5.5 cm) lang. [N 54, 16b; monogr.]
II-12
|
34642 |
latwerk |
kruiwelraam:
kre.wolrām (Q078p Wellen),
scheien:
sxēi̯ǝ (Q078p Wellen)
|
Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d]
I-13
|