e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lauw lauw: lauw wetter (Wellen), lauwwarm: looe werm wetter (Wellen) Lauw. Lauw water [ZND 37 (1941)] III-4-4
leefnet visnet: vijsnet (Wellen) het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar] [N 112 (2006)] III-3-2
leeftijd, ouderdom ouderdom: âderdom (Wellen) ouderdom [ZND 05 (1924)] III-2-2
leeg, gezegd van een noot doof: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  doof noot (Wellen) loze noot [ZND 30 (1939)] III-2-3
leeg, niets bevattend ijdel: è-l (Wellen), leeg: leeg (Wellen, ... ) Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)] III-4-4
leeglopen leeg zijn: lɛjx ˲zɛn (Wellen) Het over elkaar gaan van de molenstenen zonder graan. De stenen kunnen dan sneller gaan draaien waardoor het gevaar ontstaat dat de molen heet loopt. [N O, 34o; Vds 116; Jan 260; Coe 142; Grof 167; N O, 36e] II-3
leegloper leegloper: ook materiaal znd 30, 4  leeglēuper (Wellen), leeͅ-chlouper (Wellen) leegloper [ZND 01 (1922)] III-1-4
leem, pijpaarde leem: lēm (Wellen) leem [ZND 01 (1922)] III-4-4
leep, doortrapt doortrokken: dortrokke (Wellen) leep, doortrapt [ZND 01 (1922)] III-1-4
leest leest: les (Wellen) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10