24990 |
lauw |
lauw:
lauw wetter (Q078p Wellen),
lauwwarm:
looe werm wetter (Q078p Wellen)
|
Lauw. Lauw water [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
22416 |
leefnet |
visnet:
vijsnet (Q078p Wellen)
|
het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
ouderdom:
âderdom (Q078p Wellen)
|
ouderdom [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
doof:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
doof noot (Q078p Wellen)
|
loze noot [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
ijdel:
è-l (Q078p Wellen),
leeg:
leeg (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
26597 |
leeglopen |
leeg zijn:
lɛjx ˲zɛn (Q078p Wellen)
|
Het over elkaar gaan van de molenstenen zonder graan. De stenen kunnen dan sneller gaan draaien waardoor het gevaar ontstaat dat de molen heet loopt. [N O, 34o; Vds 116; Jan 260; Coe 142; Grof 167; N O, 36e]
II-3
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
ook materiaal znd 30, 4
leeglēuper (Q078p Wellen),
leeͅ-chlouper (Q078p Wellen)
|
leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24931 |
leem, pijpaarde |
leem:
lēm (Q078p Wellen)
|
leem [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
19365 |
leep, doortrapt |
doortrokken:
dortrokke (Q078p Wellen)
|
leep, doortrapt [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
30861 |
leest |
leest:
les (Q078p Wellen)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|