e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
manen manen: mǭnǝ (Wellen) Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21] I-9
manken spanken: spanke (Wellen) Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (hompe(le)n, manken, lammen, mank lopen). [N 107 (2001)] III-1-2
mankeren mankeren: mankeere (Wellen) mankeren [ZND 01 (1922)] III-1-2
mannelijk geslachtsorgaan gemacht: gemech (Wellen) mannelijke geslachtsorgaan [gemach, gemaacht] [N 10c (1995)] III-1-1
mannelijk jong van de geit bok: bǫk (Wellen), bokje: bøkskǝ (Wellen) [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12
mannelijk kalf durenkalf: dyrǝ[kalf] (Wellen), dȳrǝ[kalf] (Wellen) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk kalf dat van tanden begint te wisselen duur: dyr (Wellen), jaarlingsduur: jørleŋsdyr (Wellen) Algemeen kan men zeggen dat het hier gaat om een kalf van ongeveer één jaar oud. [N 3A, 16; add. uit N 3A, 15] I-11
mannelijk kuiken haantje: hǭǝŋkǝ (Wellen) [N 19, 41b; L A2, 507] I-12
mannelijk schaap bok: bok (Wellen), weer: we.r (Wellen), wēr (Wellen) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke duif hoorn: hoo-ën (Wellen), hooən (Wellen), huo.n (Wellen) Doffer. [Goossens 1b (1960)] || Duif, mannelijk. [ZND 39 (1942)] || Mannetjesduif. [ZND 01 (1922)] III-3-2