33768 |
manen |
manen:
mǭnǝ (Q078p Wellen)
|
Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21]
I-9
|
18148 |
manken |
spanken:
spanke (Q078p Wellen)
|
Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (hompe(le)n, manken, lammen, mank lopen). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17984 |
mankeren |
mankeren:
mankeere (Q078p Wellen)
|
mankeren [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
17713 |
mannelijk geslachtsorgaan |
gemacht:
gemech (Q078p Wellen)
|
mannelijke geslachtsorgaan [gemach, gemaacht] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
34449 |
mannelijk jong van de geit |
bok:
bǫk (Q078p Wellen),
bokje:
bøkskǝ (Q078p Wellen)
|
[N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21]
I-12
|
34051 |
mannelijk kalf |
durenkalf:
dyrǝ[kalf] (Q078p Wellen),
dȳrǝ[kalf] (Q078p Wellen)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
34052 |
mannelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
duur:
dyr (Q078p Wellen),
jaarlingsduur:
jørleŋsdyr (Q078p Wellen)
|
Algemeen kan men zeggen dat het hier gaat om een kalf van ongeveer één jaar oud. [N 3A, 16; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
34476 |
mannelijk kuiken |
haantje:
hǭǝŋkǝ (Q078p Wellen)
|
[N 19, 41b; L A2, 507]
I-12
|
34393 |
mannelijk schaap |
bok:
bok (Q078p Wellen),
weer:
we.r (Q078p Wellen),
wēr (Q078p Wellen)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|
21918 |
mannelijke duif |
hoorn:
hoo-ën (Q078p Wellen),
hooən (Q078p Wellen),
huo.n (Q078p Wellen)
|
Doffer. [Goossens 1b (1960)] || Duif, mannelijk. [ZND 39 (1942)] || Mannetjesduif. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|