24901 |
middag (s middags) |
noen:
noen (Q078p Wellen),
nŏĕwn (Q078p Wellen),
s achternoens:
s⁄ atersnoenes (Q078p Wellen)
|
in de namiddag [ZND 34 (1940)] || middag [RND], [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
17838 |
middagdutje |
noenslaap:
noensloap (Q078p Wellen)
|
middagdutje [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
17839 |
middagdutje doen |
de noen slapen:
de noen sloape (Q078p Wellen),
de noen slâôpe (Q078p Wellen),
noenslapen:
noensloope (Q078p Wellen),
noenslope (Q078p Wellen)
|
een middagdutje doen [ZND 01 (1922)] || Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
noen, de -:
noen (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 12 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: middag [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
22478 |
middelste kegel |
koning:
de keuning (Q078p Wellen)
|
Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
34598 |
middelste rongblok |
middelste rom:
metstǝ rōm (Q078p Wellen)
|
Middelste van de drie rongblokken van een hoogkar of een wagen. De woordtypen pulm, pulf, pulver, pulp en pul staan voor een specifiek rongblok, dat ter versteviging diende en geen rongen had. In het materiaal kwamen vaak benamingen voor die ook bij het meer algemene "rongblok" gegeven waren. Vanwege hun algemene karakter zijn die hier niet meer opgenomen. [N 17, 13b + 44h; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b]
I-13
|
33785 |
middendeel van het paard |
pens:
pɛ̄.ns (Q078p Wellen)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
24352 |
mier |
moemet:
moemejet (Q078p Wellen),
ook in ZND 08, 152a
momet (Q078p Wellen)
|
mier [ZND 01 (1922)] || mier. De algemene benaming? [N102 (1998)]
III-4-2
|
33094 |
mijt afdekken |
besteken:
bǝstiǝ.kǝ (Q078p Wellen),
dekken:
dękǝ (Q078p Wellen)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikke (Q078p Wellen),
mikken (Q078p Wellen),
mikə (Q078p Wellen)
|
lonken (mikken) [RND] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|