e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
motor moteur: motø͂ͅr (Wellen) motor [RND] III-3-1
motregen, fijne regen fiezel: fīəzəl (Wellen), fijne regen: `t is toch mer fiene regel (Wellen), muggenpis: wordt hier muggepis geheten  məgəpis (Wellen), niffel: nefəl (Wellen), niffel (Wellen), regen: regel (Wellen), stofregen: stəpreəgəl (Wellen) motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || noorderstof, in de betekenis van motregen bij overigens droge atmosfeer; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || stofregen [ZND 38 (1942)] || stofregenen [ZND 38 (1942)] III-4-4
motregenen, licht regenen fiezelen: fīəzələ (Wellen), motregenen: moͅtreəgələ (Wellen), niffelen: `t niffelt (Wellen), nefələ (Wellen), ⁄t bəgint tə nefələ (Wellen), zibberen: zebərə (Wellen) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || stofregenen [ZND 38 (1942)] III-4-4
mousseline mousseline: musǝlin (Wellen) Los geweven stof van katoen, wol of zijde, genoemd naar de stad Mosoel in Turkije. [N 62, 75e; N 62, 75c; N 62, 83; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.] II-7
mout mout: mā.t (Wellen) Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2
moutmolen moutmolen: má.tmø̜ǝlǝ (Wellen) De molen waarin het mout wordt fijngemaakt. De invuller uit L 325 merkt op dat het hier ging om een molen met walsen. Zie afb. 4. [N 35, 7; N 35, 15, monogr.] II-2
mouw mouw: meuw (Wellen), mou, e mouke (Wellen), mouw (Wellen), mouw, mouke (Wellen), mouw, moutje (Wellen), mø̄w (Wellen), twie moae (Wellen), twie mouwe (Wellen, ... ) een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || Hoe noemt U in het algemeen een mouw? [N 62 (1973)] || mouw [ZND 01 (1922)] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)] || Mouw van bijv. een colbert of japon. [N 59, 126; N 62, 34a; MW] II-7, III-1-3
mouwomslag, manchet manchet: mǝšɛt (Wellen) Verlengstuk aan het einde van een mouw; vaak afzonderlijk, en dan al of niet aan de mouw vastgemaakt. [N 62, 34d; N 59, 134; MW] II-7
muil muil: mø̄l (Wellen) Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b] I-9
muilband domband: dǫmbā.nt (Wellen), snuitband: snǭǝ.t˱bānt (Wellen) Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.] II-11