e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ontbijt caf, de -: cafei (Wellen), koffiedrinken, het -: koffiedrenken (Wellen), ontbijt: onbēͅt (Wellen) de eerste maaltijd van de dag [ZND 40 (1942)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 6 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: morgen [ZND 18G (1935)] III-2-3
ontbijtkoek, peperkoek peperkoek: pèeperkŏŏk (Wellen) peperkoek [ZND 40 (1942)] III-2-3
ontlasting hebben afgaan: oafgon (Wellen), kakken: kakke (Wellen) ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1995)] III-1-1
ontsteking verzwering: verzwiejering (Wellen) Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik, zweer, (ver)zwering). [N 107 (2001)] III-1-2
onvast ter been (zijn) slap te been: slap te bein (Wellen) Onvast ter been (dazelig, los/zwak/ slecht te been, schravelachtig). [N 109 (2001)] III-1-2
onvruchtbare geit kwee: kwēi̯ (Wellen), kwęi̯ (Wellen), steenbok: stēnbǫk (Wellen) De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.] I-12
onvruchtbare koe broek: bruk (Wellen), kwee: kwei̯ (Wellen), kwēi̯ (Wellen), steebok: stēbǫk (Wellen) In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C] I-11
onweersbui onweersplons: oͅnweͅjrsploͅs (Wellen), schoer: sxur (Wellen), storm: stərm (Wellen) onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)] III-4-4
onweerx onweer: oͅnweͅjər (Wellen) onweer [N 22 (1963)] III-4-4
onwel niet goed: ni goed (Wellen), nie choet (Wellen), nie goed (Wellen, ... ), niet krek: ni krek (Wellen) hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)] || Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, niet goed, misselijk). [N 107 (2001)] || Zich niet lekker voelen (niet lekker, niet goed, gammel, krank). [N 107 (2001)] III-1-2