e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

Gevonden: 4045
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
beteuterd bet zijn mond vol tanden: ook materiaal znd 32, 67  beî zêîne mond vōl táan (Wellen), met zijn mond vol tanden: hi stond bei zeine mond vol taan (Wellen), verbatbelezooid: ook materiaal znd 32, 67  verbatbelezjoo-d (Wellen), verstuiverd: ook materiaal znd 32, 67  verstéuverd (Wellen), verwonderd: hie stoend verwonderd (Wellen), ook materiaal znd 32, 67  verwonderd (Wellen), voor de kop gelopen: he was he voor de kop geloupe (Wellen), ook materiaal znd 32, 67  hè.l vor de kop geloupe (Wellen) beteuterd, onthutst [ZND 01 (1922)] || hij stond beteuterd, onthutst [ZND 32 (1939)] III-1-4
betonhouw haak: huwǝk (Wellen) Riek waarvan de twee tanden loodrecht op de steel staan. Het werktuig wordt gebruikt bij het maken van beton om de verschillende bestanddelen dooreen te mengen. Zie ook afb. 24. [N 30, 49; monogr.] II-9
betonmolen brayeur: brijø̄r (Wellen) Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van met name grote hoeveelheden betonspecie. De betonmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel met een nuttige inhoud van 50 tot 1000 liter die door een een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de mengtrommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien van de trommel de betonspecie mengen. Boven de molen is een waterreservoir geplaatst waaruit de vereiste hoeveelheid water automatisch aan het mengsel wordt toegevoegd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 50; monogr.] II-9
betonzand bergkiezel: bɛrǝxkīzǝl (Wellen) Grove, kiezelachtige zandsoort die wordt gebruikt bij de bereiding van beton. 'Maaszand' was volgens de invuller uit L 316 een grove zandsoort. Zie ook het lemma 'Metselzand'. [N 30, 48] II-9
betrappen attraperen (<fr.): atrappéere (Wellen), opdoen: opdoe[e}n (Wellen), pakken: pakken (Wellen) betrappen [ZND 32 (1939)] III-3-1
betrekken (lucht) overtrekken: də loͅux es øͅvərtroͅkə (Wellen), də loͅux øͅyvərtrek (Wellen) dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)] III-4-4
betten van een wonde baden: bĕ-ë (Wellen), bêe (Wellen), bêë (Wellen) betten [ZND m] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)] III-1-2
beuk beuk: gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk  büek (Wellen), beukenboom: gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk  bükeboum (Wellen) beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)] III-4-3
beukennootje beukennootje: buekeneutje (Wellen) beukenootje [ZND 01u (1924)] III-4-3
beurs, overrijp fauxcas: fooaka (Wellen), fooka (Wellen), fouka (Wellen), fōka (Wellen), paprijp: paprijp (Wellen) beurs [ZND 01 (1922)] || overrijp [ZND m] || overrijp, murw [ZND 31 (1939)] III-2-3