e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slagschei karschei: kē̜rsxē̜i̯ (Wellen), slagschei: slǫxsxęi̯ (Wellen) De verbindingsschei(en) waarop de neergeslagen bak van de slagkar rust. [N 17, 19; N G, 56d] I-13
slak slak: slek (Wellen) slak, alg. [ZND 06 (1924)] III-4-2
slakkenhuis karakol: krakoͅl (Wellen) slakkenhuis [ZND 01 (1922)] III-4-2
slangen overtappen: ø̜vǝrtapǝ (Wellen) Jong bier naar de legerruimte overbrengen. [N 35, 79; monogr.] II-2
slank fijn: feejen (Wellen) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)] III-1-1
slecht gesneden hengst piet: pī.t (Wellen) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht mens, slechte kerel niksnutter: ènne niksnutter (Wellen) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] III-1-4
slechte speler halcoti (wa.): halketie (Wellen) een slechte speler [kruk] [N 112 (2006)] III-3-2
slechtvalk valk: vdBerg; omgesp.  valək (Wellen) valk: slechtvalk (40 grote uitgave van boomvalk [083]; alleen op trek en s winters; vangt grote vogels hoog in de lucht; zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
slee ijsstoel: enen èstoe-l (Wellen), enen èstoeəl (Wellen), lange oe  eistoel (Wellen), éəstoel (Wellen) Een slede (om op de sneeuw te rijden). [ZND 06 (1924)] || Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)] III-3-2