e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

Gevonden: 4045
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
biljet van vijfhonderd frank biljet van vijfhonderd frank: ps. omgespeld volgens Frings.  bəleͅt van vēͅfhoͅndərt fraŋ (Wellen), briefje van vijfhonderd frank: ps. omgespeld volgens Frings.  brefkə van vēͅfhoͅndərt fraŋ (Wellen) 500 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)] III-3-1
biljet van vijftig frank biljet van vijftig frank: ps. omgespeld volgens Frings.  bəleͅt van fēͅftəx fraŋ (Wellen), briefje van vijftig frank: ps. omgespeld volgens Frings.  brefkə van fēͅftəx fraŋ (Wellen) 50 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)] III-3-1
billen batsen: batsǝ (Wellen) Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112] I-11
binder binder: bęi̯ndǝr (Wellen), bęnǝr (Wellen) Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.] I-4
binnenbeer binnenbeer: benǝbē̜i̯r (Wellen), bęnǝbęi̯ǝr (Wellen) Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.] I-12
binnenstebuiten averechts: euverèchs (Wellen), binnenstebuiten: benneste beuwete (Wellen) Binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws, (van) links] [N 114 (2002)] || krang (t binnenste buiten, averechts) [ZND 01 (1922)] III-1-3
bioscoop cinema: cinema (Wellen), sinəma (Wellen) Cinéma: Bioscoopgebouw, voorstellig, film. || het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema] [N 112 (2006)] III-3-2
bit gebit: gǝbęi̯ǝ.t (Wellen) IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.] I-10
bitringen ringen: reŋ (Wellen) De beide ringen aan het einde van de bitstang. [N 13, 44] I-10
bits snibbig: hè is nogal sneppig (Wellen, ... ) Hoe zegt ge << hij is nogal bits, scherp, prikachtig>> in zijn manier van spreken. [ZND 40 (1942)] III-1-4, III-3-1