| 19503 |
stofdoek |
stubvod:
steͅp˃voͅt (Q078p Wellen),
støp˃voͅt (Q078p Wellen)
|
een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
| 20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
gard:
Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen.
gaod (Q078p Wellen),
gjaad (Q078p Wellen),
znd 23, 60c;
gjaëd (Q078p Wellen),
roede:
znd 23, 60c;
roei (Q078p Wellen),
staak:
Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen.
staaëk (Q078p Wellen)
|
gard (stok) [ZND 01 (1922)] || stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
| 19559 |
stolp |
globe (fr.):
gloͅp (Q078p Wellen),
kaaspot:
ke(i̯)əspoͅt (Q078p Wellen)
|
kaasstolp [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 34075 |
stomphoorns |
stompen:
stumpǝ (Q078p Wellen)
|
Afgebrokkelde of slecht ontwikkelde hoorns. [N 3A, 106c]
I-11
|
| 25860 |
stookhuis |
panhuis:
páǝnhøs (Q078p Wellen)
|
De ruimte waar men stroop maakt. [N 57, 1b; monogr.]
II-2
|
| 25866 |
stookloon |
kookloon:
koǝkloǝn (Q078p Wellen)
|
Het loon dat de stroopstoker ontvangt voor het stroopstoken. [N 57, 3b]
II-2
|
| 25484 |
stookplaats |
kelder:
kaldǝr (Q078p Wellen)
|
De stookplaats onder de ketel in de grond. Zie afb. 16. [N 57, 8a]
II-2
|
| 34577 |
stootring |
as:
ɛ̄ ̞.s (Q078p Wellen)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|
| 28881 |
stopnaald |
stopnaalde:
stopnǭl (Q078p Wellen)
|
Grote naald om kousen en andere zaken mee te stoppen. Stopnaalden zijn langer dan naainaalden en hebben grotere ogen. Er zijn er in verschillende diktes. [N 62, 49c; Gi 1.IV, 53; monogr.]
II-7
|
| 33062 |
stoppeleinde van de schoof |
kont:
kǭ.nt (Q078p Wellen)
|
De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|