e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

Gevonden: 4045
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blaffen bellen: beͅi̯ljə (Wellen) blaffen [Goossens 1b (1960)] III-2-1
blaker blaker: blōͅkər (Wellen) het pannetje, van een oor voorzien, waarop de kaars wordt gezet [ZND 36 (1941)] III-2-1
blaren blaren gooien: gōjt˱ blōǝrǝ (Wellen), brobbelen: brubǝlt (Wellen), doorlopen: dǫwrlǫwpǝ (Wellen) Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.] II-9
blaten bleken: blē̜kǝ (Wellen), bleten: blētǝ (Wellen) Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.] I-12
blauwe bosbes krekkebeer: verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2  kraêkebèr (Wellen) bosbes, alg. [ZND 01 (1922)] III-4-3
blauwe reiger, reiger reiger: reegel (Wellen), vdBerg; omgesp.  rēi̯gər (Wellen) reiger [ZND 41 (1943)] || reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)] III-4-1
bleek bleek: blé-ik (Wellen), hèi is zoe bleeik (Wellen) bleek [ZND 01 (1922)] || hij is zo bleek [ZND 21 (1936)] III-1-2
bleek, flets zien leed uitzien: hè ziet leet out (Wellen) hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] III-1-2
blij blij: blij (Wellen) blij [ZND 01 (1922)] III-1-4
blijven wachten blijven: blève (Wellen) blijven [ZND 25 (1937)] III-4-4