| 34169 |
uitgeteld zijn |
gaan kalven:
gaan kalven (Q078p Wellen),
om zijn van (de/haar) tijd:
om zijn van (de/haar) tijd (Q078p Wellen)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
| 17854 |
uitglijden |
schrankelen:
gəschrankəlt (Q078p Wellen),
uitschrankelen:
outschrankele (Q078p Wellen)
|
uitglijden [ZND 24 (1937)]
III-1-2
|
| 26578 |
uithalen |
uitkappen:
ø̜ǝtkapǝ (Q078p Wellen)
|
Algemene benaming voor het uitkappen van de groeven van een molensteen. Zie voor meer specifieke handelingen bij het uitkappen van de groeven de lemmata ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ, ɛdiep scherpenɛ enzovoorts.' [Vds 222; Jan 201; Coe 175; Grof 205]
II-3
|
| 32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ǭǝ.tkō.mǝ (Q078p Wellen)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
| 21391 |
uitleggen |
holler maken:
huwǝldǝr mōkǝ (Q078p Wellen)
|
Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW]
II-7
|
| 26475 |
uitlopen |
lopen:
lő̜wpǝ (Q078p Wellen)
|
Gezegd van graankorrels die via een uitgesleten steenbus naar beneden vallen. [Grof 130]
II-3
|
| 22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
tellen:
vijə zullə tjostə tellen (Q078p Wellen)
|
Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
| 21588 |
uitnodigen voor een begrafenis |
bidden:
bēe (Q078p Wellen)
|
uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
| 21445 |
uitschelden |
uitmaken:
uitmoaken (Q078p Wellen),
uitschenden:
outschènne (Q078p Wellen),
uitschijten:
outschète (Q078p Wellen),
verwijten:
verwijten (Q078p Wellen),
verwoète (Q078p Wellen)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
| 34349 |
uitslag vertonend |
brandig:
bręnǝx (Q078p Wellen)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|