34062 |
vrouwelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
vaars:
vi̯as (Q078p Wellen)
|
Het gaat hier om een kalf dat ongeveer één jaar oud is. [N 3A, 22]
I-11
|
34477 |
vrouwelijk kuiken |
hennetje:
henǝkǝ (Q078p Wellen),
pulletje:
pølǝkǝ (Q078p Wellen)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
34396 |
vrouwelijk lam |
outje:
ou̯kǝ (Q078p Wellen)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34064 |
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is |
eersteling:
i̯ǫslē.ŋk (Q078p Wellen)
|
[N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
ooi:
oǝ (Q078p Wellen),
ō (Q078p Wellen),
ōǝ (Q078p Wellen),
ooitje:
o.ei̯kǝ (Q078p Wellen),
oi̯kǝ (Q078p Wellen),
ou̯i̯kǝ (Q078p Wellen),
ōkǝ (Q078p Wellen),
ou:
ou̯ (Q078p Wellen),
ou̯ǝ (Q078p Wellen),
ōu̯ǝ (Q078p Wellen)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zoi̯u̯.x (Q078p Wellen),
zou̯x (Q078p Wellen),
zou̯ǝx (Q078p Wellen),
zōx (Q078p Wellen)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
duifhen:
doufhin (Q078p Wellen),
duivin:
(dòiuf) he̝n (Q078p Wellen),
douvin (Q078p Wellen),
Ontwikkeling.
dòiu`ven (Q078p Wellen)
|
Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ję.n (Q078p Wellen),
jęi̯.nj (Q078p Wellen)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
gans:
gās (Q078p Wellen)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
34447 |
vrouwelijke geit |
geit:
gei̯.t (Q078p Wellen)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|