32875 |
zwadkeerder, beugel |
drijver:
drē̜ǝvǝr (Q078p Wellen),
jager:
jiǝgǝr (Q078p Wellen)
|
De doorgaans metalen beugel, vastgemaakt onderaan de steel van de zeis, die dient om het afgemaaide gras, dat door de rug en de hak van het blad en door de steel wordt meegenomen, te ondersteunen, zodat het links van de maaier in een gezwad komt te liggen. Bij het maaien van gras is een dergelijke beugel niet onontbeerlijk en vaak ook jong of overgenomen van ànder maaiwerk (graan, boekweit, evie). De beugel is meestal een gebogen stuk stevig ijzerdraad, soms ook wel een tak of een gebogen latje. Zie afbeelding 4, nummer A5 en B5. Grotere beugels, die derhalve doorgaans niet voor het maaien van gras, maar voor het maaien van graangewassen met name in de Belgische Kempen werden gebruikt, waren soms voorzien van een lap (vergelijk de opgave drapeau) of een stuk jute, of van haken of tanden; in het laatste geval werden ze wolf genoemd. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat, tenminste oorspronkelijk, ook de kam-benamingen voor de zwadkeerder zijn ontstaan vanwege dergelijke tanden of haken aan de beugel. [N 18, 67f; JG 1a, 1b, 2c, A 14, 3; L 45, 3; monogr.]
I-3
|
20355 |
zwager |
schoonbroer:
schōēnbrūūr (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
zwager:
zwoager (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
schoonbroeder [ZND 06 (1924)] || schoonbroer/-broeder [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
17557 |
zwak en mager persoon |
schraapsel:
schrapsel (Q078p Wellen)
|
Mager (schrepel, schraal). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
32038 |
zwaluwstaartverbinding |
zwalverstaart:
zwɛlvǝrstat (Q078p Wellen)
|
In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.]
II-12
|
34036 |
zwartbonte koe |
zwartbonte:
zwatbǫntǝ (Q078p Wellen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 126]
I-11
|
34037 |
zwartbonte koe met scherp gescheiden witte en zwarte banen |
gestreepte:
gǝstrep˱tǝ (Q078p Wellen)
|
[N 3A, 127]
I-11
|
33481 |
zwarte bes |
zwarte kroezelen:
zwatte kroezele (Q078p Wellen),
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
zwatte kroezel (Q078p Wellen)
|
zwarte aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
34039 |
zwarte koe |
zwarte koe:
zwatǝ [koe] (Q078p Wellen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129]
I-11
|
34040 |
zwarte koe met geheel witte kop |
(koe) met een witte kop:
męt˱ ǝnǝ wetǝ kǫp (Q078p Wellen),
witkop:
wetkǫp (Q078p Wellen)
|
[N 3A, 130a]
I-11
|
34041 |
zwarte koe met witte kop en zwarte vlekken om de ogen |
(koe) met zwarte plekken om de ogen:
męt zwatǝ plękǝ ǫm dǫǝgǝ (Q078p Wellen)
|
[N 3A, 130b]
I-11
|