e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

Gevonden: 4045
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braadworst worst: wôôs (Wellen) worst van rauw vlees [ZND 21 (1936)] III-2-3
braaf braaf: braaf (Wellen), brâ-ef (Wellen), ich wil èns zieen of djè braa͂f zu-lt zèn (Wellen), ig wil əns zīn da jēə brōͅf zult zɛn (Wellen) braaf [ZND 01 (1922)] || braaf (wijs) [ZND 04 (1924)] || Ik wil eens zien of (dat) ge braaf zult zijn ! [ZND 46 (1946)] III-1-4
braakland braak: bruǝk (Wellen), brōk (Wellen) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braakliggen braakliggen: brōklegǝ (Wellen) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braam braamdoornen: briɛmdjō.n (Wellen) Rubus fruticosus L. Het bekende moeilijk te verwijderen doornige gewas in wegbermen, aan bosranden en dergelijke met tot 3 meter lange gestekelde takken, die vaak boogvormig overhangen, en zwarte (onrijp: rode) samengestelde smakelijke vruchtjes. De gewone braam bloeit van mei tot juli met witte tot roze bloempjes. Ook in cultuur om de eetbare vruchten. De vraag in de enquête van J. Goossens is gesteld vanwege de braamtakken in verband met de vervaardiging van korven. Deze worden gemaakt van strowissen en de lange taaie braamtakken die van hun doornen zijn ontdaan. [JG 1a, 1b; A 13, 5b; RND 82; monogr.] I-5
braambes braamberen: brū̞mbei̯rə (Wellen), zie ook ZND01 u (geen verzamelfiches)  broombèr (Wellen) braam(bessen) [RND] || braambes [ZND 01 (1922)] III-4-3
braambessen braamberen: bro.mbęi̯.rǝ (Wellen), bramelen: brō.mǝlǝ (Wellen) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamstruik braamberenstruik: broembeirestróok (Wellen), braamdoorn: brooəndjoan (Wellen), zie ook ZND32  braomdjoan (Wellen), steenstruik tongwb: stoênstroëk (Wellen) braam (struik) [ZND 32 (1939)] || braamstruik [ZND 01 (1922)] III-4-3
braden braden: broeï (Wellen), brooë (Wellen) vlees braden en vlees bakken [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] III-2-3
braken braken: [gewoon]  brâôke (Wellen), [nogal deftig]  brâke (Wellen), kotsen: kotse (Wellen, ... ), [gemeen vooral voor dieren]  kotse (Wellen), [plat]  kotsən (Wellen), [plat], [schertsend]  kotsen (Wellen), overgeven: [gewoon]  euvergeeve (Wellen), [nogal deftig]  euvergève (Wellen), spuwen: [gewoon]  spoaən (Wellen), [nogal deftig]  spouwe (Wellen) braken (overgeven, kotsen) [ZND 01 (1922)] || geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] || kotsen (braken) [ZND 01 (1922)] III-1-2