20807 |
braadworst |
worst:
wôôs (Q078p Wellen)
|
worst van rauw vlees [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (Q078p Wellen),
brâ-ef (Q078p Wellen),
ich wil èns zieen of djè braa͂f zu-lt zèn (Q078p Wellen),
ig wil əns zīn da jēə brōͅf zult zɛn (Q078p Wellen)
|
braaf [ZND 01 (1922)] || braaf (wijs) [ZND 04 (1924)] || Ik wil eens zien of (dat) ge braaf zult zijn ! [ZND 46 (1946)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
braak:
bruǝk (Q078p Wellen),
brōk (Q078p Wellen)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
33654 |
braakliggen |
braakliggen:
brōklegǝ (Q078p Wellen)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
31545 |
braam |
braamdoornen:
briɛmdjō.n (Q078p Wellen)
|
Rubus fruticosus L. Het bekende moeilijk te verwijderen doornige gewas in wegbermen, aan bosranden en dergelijke met tot 3 meter lange gestekelde takken, die vaak boogvormig overhangen, en zwarte (onrijp: rode) samengestelde smakelijke vruchtjes. De gewone braam bloeit van mei tot juli met witte tot roze bloempjes. Ook in cultuur om de eetbare vruchten. De vraag in de enquête van J. Goossens is gesteld vanwege de braamtakken in verband met de vervaardiging van korven. Deze worden gemaakt van strowissen en de lange taaie braamtakken die van hun doornen zijn ontdaan. [JG 1a, 1b; A 13, 5b; RND 82; monogr.]
I-5
|
24501 |
braambes |
braamberen:
brū̞mbei̯rə (Q078p Wellen),
zie ook ZND01 u (geen verzamelfiches)
broombèr (Q078p Wellen)
|
braam(bessen) [RND] || braambes [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
braamberen:
bro.mbęi̯.rǝ (Q078p Wellen),
bramelen:
brō.mǝlǝ (Q078p Wellen)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24474 |
braamstruik |
braamberenstruik:
broembeirestróok (Q078p Wellen),
braamdoorn:
brooəndjoan (Q078p Wellen),
zie ook ZND32
braomdjoan (Q078p Wellen),
steenstruik tongwb:
stoênstroëk (Q078p Wellen)
|
braam (struik) [ZND 32 (1939)] || braamstruik [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
broeï (Q078p Wellen),
brooë (Q078p Wellen)
|
vlees braden en vlees bakken [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
braken:
[gewoon]
brâôke (Q078p Wellen),
[nogal deftig]
brâke (Q078p Wellen),
kotsen:
kotse (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
[gemeen vooral voor dieren]
kotse (Q078p Wellen),
[plat]
kotsən (Q078p Wellen),
[plat], [schertsend]
kotsen (Q078p Wellen),
overgeven:
[gewoon]
euvergeeve (Q078p Wellen),
[nogal deftig]
euvergève (Q078p Wellen),
spuwen:
[gewoon]
spoaən (Q078p Wellen),
[nogal deftig]
spouwe (Q078p Wellen)
|
braken (overgeven, kotsen) [ZND 01 (1922)] || geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] || kotsen (braken) [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|